
Nostalgie
Over de nut en noodzaak van het nieuwe pensioenstelsel wordt verschillend gedacht, dat mag duidelijk zijn. Een overheid die – weliswaar met diverse keuzeopties – voorschrijft hoe je de arbeidsvoorwaarde pensioen moet invullen, dat is nogal wat. Laat staan dat ook het opgebouwde pensioen mee gaat en van kleur verschiet van db naar dc. Daarover – en over de soms heftige discussies op sociale media – wil ik het in deze column niet hebben. Een pak van uw hart neem ik aan… Deze column gaat over pensioenpuzzels die door de stelselwijziging en na invaren verdwijnen. Sommige laten we graag achter, andere gaan we misschien wel missen. Ik noem er een paar, maar er zijn er vast meer. Een beetje een nostalgische column dus.
Korten
Artikel 140 Pw zegt dat er gekort moet worden als de jaarlijkse beleidsdekkingsgraad 6 keer opeenvolgend onder het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) ligt. Waar ligt dat moment precies? Dat hangt ervan af wanneer het fonds de jaarlijkse beleidsdekkingsgraad vaststelt in het bij DNB ingediende herstelplan. Is dat op het moment waarop het fonds voor het eerst onder het vereist eigen vermogen (VEV) komt of, zoals artikel 138 lid 7 Pw – zij het nogal cryptisch – ook als mogelijkheid noemt, per ultimo van het jaar door de eerste vaststelling te vervroegen? Als je van die mogelijkheid gebruik maakt en bijvoorbeeld in december (en niet bijvoorbeeld in juli omdat het fonds einde Q2 onder het VEV kwam) de beleidsdekkingsgraad vaststelt en je raakt in Q1 onder het MVEV, dan gaat de teller pas lopen vanaf ultimo van het jaar. En ligt het kortingsmoment later. Maar als je in Q3 onder het MVEV komt – en einde Q2 dus onder het VEV – en géén gebruik maakt van de mogelijkheid, dan gaat de teller pas lopen vanaf juli volgend op Q3. En dan ligt in dat geval het kortingsmoment later. Een hersenkraker die we kwijtraken.
Bijstortverplichtingen bij een opf
Met als doel dat er niet of minder gekort hoefde te worden. Dit komt niet meer voor als overgestapt is op het nieuwe stelsel en er is ingevaren. De hoogte van het pensioen is immers direct gerelateerd is aan de ingelegde premie en de behaalde rendementen. En niet meer afhankelijk van het salaris, diensttijd en opbouwpercentage. Eventueel getouwtrek over wanneer wel en niet bijgestort moet worden en de relatie met de kortingsmaatregel behoren tot het verleden.
Toeslagverlening
na invaren kent het nieuwe stelsel dat niet meer. En dus ook niet meer de problematiek van de onvoorwaardelijke indexatie die niet gewijzigd kan worden, behalve als er een voorwaardelijk element in zit. Ik bedoel dan natuurlijk het element dat de toeslag omslaat naar voorwaardelijk als je uit dienst treedt. Vakinhoudelijk was dat smullen voor de pensioenjurist.
Wezenpensioen
Dit wordt nu uniform geregeld en tot 25 jaar uitgekeerd. Dus geen vraagstukken* meer wanneer iemand nog in aanmerking komt na diens 21e als de voorwaarde geldt van studeren – en wanneer dat wel of niet meer het geval is. Zoals iemand die 3 dagen in de week een particuliere opleiding volgt, of een BBL-opleiding volgt bij een Leerbedrijf en 3 dagen werkt en 2 naar school gaat. Wel of geen recht?
Backservice
Als klap op de vuurpijl deze dan toch nog maar even. Eindloonregelingen zijn er ook al niet meer. Dus geen vraagstukken over hoe het nou precies zit als fulltime eerst 36 uur werken was en dat wijzigt in 38 uur. Wel of geen backservice over de periode waarin je 36 uur werkte?
Je kunt natuurlijk zeggen dat er in het nieuwe stelsel ook weer en minstens even boeiende pensioenvraagstukken zullen opdoemen. Zou kunnen, we gaan het zien.
* los van het overgangsrecht natuurlijk