Spring naar inhoud

Wetsvoorstel ‘Toekomst pensioenen’ – dit valt ons op

Woensdag 30 maart diende minister Schouten het voorstel Wet toekomst pensioenen in bij de Tweede Kamer. Een persconferentie – een unicum – gaf extra gewicht aan het voorstel. Dat gewicht is er ook letterlijk: de memorie van toelichting omvat 363 pagina’s tegen 206 pagina’s bij de consultatieversie eind 2020. Is het verschil in omvang terug te zien in de inhoud? Onze experts viel in ieder geval een aantal zaken op. In dit artikel laten we de belangrijkste – vanuit ons perspectief als pensioenuitvoeringsorganisatie – de revue passeren.

Sommige aanpassingen waren al ‘publiek geheim’. Bijvoorbeeld nieuwe benamingen, zoals solidaire premieovereenkomst (spr) en flexibele premieovereenkomst (fpr). Ook was al doorgekomen dat de solidariteitsreserve bij de fpr voortaan risicodelingsreserve zou heten en voor alle soorten uitvoerders aangehouden mag worden, dus niet alleen verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen.

In dit artikel gaan we in op de wijzigingen die vanuit ons primaire puo-perspectief – uitvoerbaarheid en uitlegbaarheid – direct in het oog springen. De komende tijd gaan we op enkele onderwerpen nog verder in. Om te beginnen met het ook vandaag verschenen artikel over mutaties met terugwerkende kracht onder de Wtp.

1. Invaren

  1. Keuzerecht gepensioneerden bij invaren in een fpr
    Wat ons betreft een logische aanpassing. Wie met pensioen gaat in een fpr, heeft een wettelijk vastgelegd keuzerecht tussen een vaste of variabele uitkering. Gepensioneerden die nu in een uitkeringsregeling zitten en invaren in een fpr hebben die keuze niet gehad. Het is daarom noodzakelijk dat zij ook nog mogen kiezen tussen vast of variabel. Voor het fonds is dat een (potentieel) uitgebreide eenmalige actie, inclusief keuzebegeleiding, zorgplicht en ook shoprecht als de uitvoerder één van beide niet aanbiedt.
     
  2. Aanhouden afzonderlijke vermogens bij niet invaren
    De huidige Pensioenwet bepaalt dat pensioenfondsen één financieel geheel vormen. Een pensioenfonds met meerdere regelingen moet tekorten in de ene regeling aanvullen uit de andere regeling. Als een pensioenfonds straks de opgebouwde aanspraken níet invaart, geldt een uitzondering op deze regel van één financieel geheel. Hiermee wordt een lastig uitvoerbare en uitlegbare situatie voorkomen: als DB-aanspraken in niet ingevaren regeling(en) gekort moeten worden. Deelnemers die wel invaren zouden dan vanuit hun persoonlijk pensioenvermogen moeten bijdragen aan het dekkingstekort in opgebouwde en niet ingevaren DB-aanspraken. Deze ongewenste kruissubsidiëring wordt vermeden door de vermogens gescheiden te houden.
     
  3. Niet zelfstandig invaren gesloten fondsen
    Gesloten fondsen en gesloten kringen van een algemeen pensioenfonds kunnen niet zelfstandig invaren. Dat kan alleen als er nog een werkgever bestaat die betrokken was bij de – bij het gesloten fonds achtergebleven – pensioenregeling en die werkgever een verzoek tot invaren doet. Juridisch gezien is het uitgangspunt van niet zelfstandig invaren logisch, want een fonds kan de pensioenovereenkomst niet zelfstandig wijzigen en invaren kan wettelijk dus alleen na een verzoek van de sociale partners of de werkgever. Maar wij denken dat invaren in het nieuwe stelsel wettelijk toch mogelijk gemaakt moet worden via een vorm van inspraak van de betrokkenen bij het gesloten fonds. De Wtp gaat er immers in het algemeen vanuit dat invaren in het voordeel van deelnemers is. Het is aan deelnemers lastig uit te leggen dat invaren – en dus profijt van de voordelen – afhankelijk is van de contractuele betrokkenheid van een werkgever bij hun pensioenfonds. De memorie van toelichting geeft wel een alternatief: liquidatie van het gesloten fonds en overdracht van de aanspraken aan een andere uitvoerder. Maar lost dat het probleem op? Bij waardeoverdracht na liquidatie van een fonds kunnen de aanspraken immers niet worden gewijzigd (art. 84 Pw). De ontvangende uitvoerder moet nog altijd FTK-aanspraken administreren.

2. Spreiden

De consultatieversie van de Wtp bevatte twee methoden om resultaten te spreiden. Wij bespraken die in een eerder artikel en bepleitten om maar één methode mogelijk te maken. Met een voorkeur voor de geheugenloze methode. Opvallend genoeg komen de methodes nu helemaal niet meer terug in de memorie van toelichting. We vragen ons af wat dat betekent. Kunnen uitvoerders elke methode van spreiding kiezen? Of is er maar één manier van spreiden mogelijk? En hoe ziet die methode er dan uit? De uitvoeringspraktijk is gebaat bij duidelijkheid als het gaat om de (on)mogelijkheden rond spreiden.

3. Geen premie, wel recht en mutaties met terugwerkende kracht

De consultatieversie ging niet in op een bekend fenomeen bij pensioenfondsen: ‘geen premie, wel recht’. Ook over andere vormen van mutaties met terugwerkende kracht werd niet gesproken. In het wetsvoorstel wordt nu expliciet benoemd dat er – los van de solidariteits-/risicodelingsreserve – een reserve voor operationele risico’s moet worden aangehouden, onder meer voor de situatie van ‘geen premie, wel recht’ en mutaties met terugwerkende kracht. Niet duidelijk is wat dat in de praktijk betekent bij het uitvoeren van een premieregeling. Theoretisch zou je bij mutaties met terugwerkende kracht dan immers al moeten beleggen voordat de premie is ontvangen. U leest in dit andere artikel uitvoeriger over dit onderwerp.

Wat ons verder opviel

  • Bij de risicohouding is de lang verwachte derde risicomaatstaf gedefinieerd als de gemiddelde variatie van uitkeringen over de (gehele) uitkeringsfase. Daarnaast wordt vrij strak gesteld hoe de vertaling naar een risicohouding moet gebeuren: zo moet de risicocapaciteit een minstens even groot gewicht hebben als de risicobereidheid. Tot slot wordt nu expliciet duidelijk dat bij niet invaren een aparte risicohouding moet worden vastgesteld voor het oude en nieuwe regime.
     
  • Bij het nabestaandenpensioen valt op dat leeftijdsafhankelijke premies kunnen worden gebruikt  (behalve bij verplichtgestelde bedrijfspensioenfondsen). Verder kunnen opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen worden ingevaren, maar blijft er voor die deelnemers en slapers toch een (aanvullende) dekking beschikbaar voor direct ingaand partnerpensioen.
     
  • Wil een pensioenfonds naast een basisregeling een vrijwillige regeling uitvoeren? Dan is het fonds vanwege de taakafbakening tussen verzekeraars en pensioenfondsen aan bepaalde voorwaarden gebonden. Onder de Wtp kan een pensioenfonds alleen een vrijwillige regeling uitvoeren als óf de werkgever 10% van de premie bijdraagt óf het fonds een solidariteits- of risicodelingsreserve aanhoudt.
     
  • In de aanbiedingsbrief bij het wetsvoorstel staat het voornemen de inwerkingtreding van de Wps (Wet verdeling pensioenrechten bij scheiding) te verschuiven naar 1 januari 2027.
     
  • Er komen wettelijke eisen aan de interne klachten- en geschillenprocedure bij pensioenfondsen. Tot nu toe stonden deze eisen alleen in de Code Pensioenfondsen en hadden ze een niet-verplicht karakter. Daarnaast komt er tijdens de transitieperiode (tot 1 januari 2028) een externe geschilleninstantie waar alle pensioenfondsen bij zijn aangesloten.

Auteurs