Spring naar inhoud
Nieuw pensioenstelsel

Laatste wijzigingen tekst ­Wet toekomst pensioenen

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel toekomst pensioenen aangenomen. De coalitiepartijen, aangevuld met onder meer de Partij van de Arbeid en GroenLinks stemden afgelopen donderdag voor de Wet toekomst pensioenen. Die laatste twee partijen zijn ook nodig voor een meerderheid in de Eerste Kamer, waarmee de kans dat ook de Eerste Kamer het wetsvoorstel zal aannemen groot is. Twee dagen daarvoor stemde de Tweede Kamer over de 45 ingediende amendementen (wijzigingsvoorstellen) en 50 ingediende moties (verzoeken aan de regering). Er zijn daarvan 21 amendementen en 20 moties aangenomen. Over deze onderwerpen zijn amendementen en moties aangenomen die ons opvielen.

Collectieve uitkeringsfase

In de begeleidende brief bij de vierde nota van wijzigingen stelde minister Schouten dat een collectieve uitkeringsfase binnen de solidaire premieregeling (spr) niet past binnen de kaders van het Pensioenakkoord. Ondanks dat stemde de Tweede Kamer voor een amendement dat die collectieve uitkeringsfase binnen de spr toch mogelijk maakt. Als van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, kunnen de pensioenuitkeringen allemaal met een gelijk percentage worden verhoogd of verlaagd. Dat levert communicatieve voordelen op, maar er kleven ook nadelen aan een dergelijke collectieve uitkeringsfase. Wij schreven hier al eerder over.  

Binnen de flexibele premieregeling (fpr) was een collectieve uitkeringsfase al mogelijk. Binnen de fpr is het daarnaast mogelijk de risicodelingsreserve te gebruiken om verlagingen van de uitkeringen te voorkomen. Eerst kon de risicodelingsreserve kon alleen worden gevuld met premies, maar een amendement maakt het – als er sprake is van een collectieve uitkeringsfase - ook mogelijk de risicodelingsreserve te vullen met een deel van het kapitaal van de deelnemer die zich ‘inkoopt’ in het uitkeringscollectief van de collectieve uitkeringsfase.

Nabestaandenpensioen

Het nabestaandenpensioen is in het nieuwe pensioenstelsel altijd op risicobasis verzekerd. De dekking vervalt bij uitdiensttreding, met een ‘vertraging’ van drie maanden. Deze zogenoemde ‘uitloopdekking’ van drie maanden – die wordt gefinancierd door het collectief - mag door een amendement door sociale partners nu worden verlengd tot zes maanden. Een ander amendement regelt dat de dekking in stand blijft als iemand na uitdiensttreding een Ziektewetuitkering ontvangt. 

Het is in het nieuwe pensioenstelsel ook mogelijk om bij uitdiensttreding de risicodekking vrijwillig voort te zetten. In dat geval wordt de premie voor de dekking jaarlijks betaald uit het persoonlijk pensioenvermogen van de deelnemer. Kiest de deelnemer hiervoor? Dan vraagt de pensioenuitvoerder ieder jaar of de dekking moet worden voortgezet. In eerste instantie moest de pensioenuitvoerder de dekking beëindigen als de deelnemer niet reageert. Een amendement regelt dat het nu andersom is: de deelnemer moet reageren om de dekking te beëindigen. Anders loopt de dekking door. Een ander amendement regelt dat deelnemers die hebben gekozen voor deze vrijwillige voortzetting van de nabestaandendekking daar ten minste 15 jaar gebruik van kunnen maken.

De Tweede Kamer nam verscheidene moties aan met het nabestaandenpensioen als onderwerp. Zo wordt de regering onder meer opgeroepen te onderzoeken hoe het overgangsrecht voor het nabestaandenpensioen gestroomlijnd kan worden en te onderzoeken of een zogenoemde restitutie van het kapitaal bij overlijden (weer) mogelijk te maken. Ook wordt de regering gevraagd de nieuwe vormgeving van het nabestaandenpensioen te evalueren, met name als het gaat om het verschil in uitkering bij overlijden vóór of na de ingang van het ouderdomspensioen. De regering wordt ten slotte opgeroepen de mogelijkheid van een Anw-hiaatpensioen of overbruggingspensioen bij sociale partners onder de aandacht te brengen.

Over het nabestaandenpensioen nam de Tweede Kamer verscheidene moties aan

Uniform pensioenoverzicht

In 2020 is de Wet pensioencommunicatie geëvalueerd. Uit de evaluatie bleek dat pensioenuitvoerders behoefte hebben aan meer vormvrijheid bij het jaarlijks pensioenoverzicht. Zo kunnen ze beter aansluiten bij de wensen, behoeften en kenmerken van de groep waartoe de specifieke deelnemers behoren. Daarom is in het wetsvoorstel Wtp het vormvoorschrift voor het uniform pensioenoverzicht (UPO) geschrapt. Nu is er een amendement aangenomen dat het vormvoorschrift voor het UPO toch handhaaft. Een ander amendement regelt dat op het UPO voor actieve deelnemers de totaal ingelegde premie en het behaalde rendement (op deelnemersniveau) getoond moet worden.

Wachttijden en startleeftijden

In pensioenregelingen zijn regelmatig bepalingen opgenomen die ervoor zorgen dat de opbouw van ouderdomspensioen pas begint als de deelnemer een bepaalde leeftijd bereikt of een bepaalde tijd in dienst is. Die mogelijkheden worden nu door twee amendementen beperkt. Voor de dekking bij overlijden of arbeidsongeschiktheid zijn en blijven dit soort bepalingen niet mogelijk. 

De minimum startleeftijd voor de opbouw van ouderdomspensioen gaat van 21 jaar naar 18 jaar. Onze verwachting is dat er hierdoor minder behoefte zal zijn aan zogenoemde ‘aspirantregelingen’. Met zo’n regeling kan straks alleen nog de pensioenopbouw van deelnemers jonger dan 18 worden uitgesteld. Het ontbreken van een aspirantenregeling komt de uitvoerbaarheid en uitlegbaarheid van de pensioenregeling ten goede.

Tot nu toe was het mogelijk in de pensioenregeling op te nemen dat de opbouw van ouderdomspensioen pas begint nadat iemand twee maanden in dienst is. Het is niet langer mogelijk dergelijke wachttijden te hanteren. Een drempelperiode van maximaal twee maanden is nog wel toegestaan. Een drempelperiode betekent dat na afloop van die periode de pensioenopbouw met terugwerkende kracht vanaf de indiensttreding begint.

Deze aanpassingen hebben niet direct met het nieuwe pensioenstelsel te maken, maar de Wtp is wel een aanleiding voor de Tweede Kamer geweest deze bepalingen te wijzigen. Deze amendementen zijn van belang voor het politieke draagvlak voor de Wtp, met name bij de oppositiepartijen die nodig zijn voor een meerderheid in de Eerste Kamer.

Minimum startleeftijd voor opbouw van ouderdomspensioen gaat van 21 jaar naar 18 jaar

Gegevensuitwisseling

Pensioenuitvoerders hebben wettelijk de mogelijkheid gebruik te maken van andere gegevensbronnen dan de werkgever of de deelnemer zelf. Zo hebben ze toegang tot de Basisregistratie Personen (voorheen de Gemeentelijke Basisadministratie). Ook maken ze gebruik van arbeidsongeschiktheidsgegevens van het UWV. 

Een amendement voegt daar nu gegevens van mijnpensioenoverzicht.nl aan toe. Op verzoek van de deelnemer kunnen de gegevens over bij andere pensioenuitvoerder opgebouwde pensioenaanspraken worden verstrekt aan een pensioenuitvoerder, zodat die pensioenuitvoerder beter kan begeleiden bij het maken van pensioenkeuzes. Verder wordt de regering in een motie verzocht te onderzoeken of het UWV aan pensioenuitvoerders door kan geven of de deelnemer na het einde van de deelneming een nieuw dienstverband heeft of een WW-uitkering ontvangt. Deze informatie maakt het uitvoeren van de verschillende nabestaandendekkingen na het einde van de deelneming eenvoudiger.

Waardeoverdracht en invaren

In de periode vanaf de inwerking van de Wtp tot 1 januari 2027 zullen sommige pensioenfondsen hebben ingevaren en andere nog niet. Dat levert voor een deelnemer die om een individuele waardeoverdracht verzoekt mogelijk onduidelijkheid en ondoorzichtigheid op. Een amendement regelt nu dat het recht op individuele waardeoverdracht wordt opgeschort als het overdragende of ontvangende pensioenfonds nog niet heeft ingevaren (maar dat wel van plan is).

Overgangsperiode

Zoals het nu lijkt, treedt de Wtp op 1 juli 2023 definitief in werking. Maar ook als de Wtp pas later (bijvoorbeeld op 1 januari 2024) in werking treedt, hebben pensioenuitvoerders te maken met de periode tot dat ingangsmoment. Een tweetal bestaande bijzondere regelingen die betrekking hebben op deze periode, lopen binnenkort af. De regering wordt in twee moties gevraagd deze regelingen te handhaven tot het moment dat de Wtp in werking treedt. Het hierbij gaat om een regeling dat pensioenfondsen minder snel hoeven te korten (pas bij een beleidsdekkingsgraad lager dan 90%) en een regeling waardoor pensioenfondsen eerder kunnen indexeren (vanaf een beleidsdekkingsgraad van 105%).

Wij blijven de ontwikkelingen op de voet volgen en bijdragen aan een uitvoerbaar en uitlegbaar pensioenstelsel.

Auteurs