Spring naar inhoud
Nieuw pensioenstelsel

Collectieve uitkeringsfase: het genuanceerde verhaal

Binnen de flexibele premieregeling (fpr) was het al mogelijk: een collectieve uitkeringsfase. Nu dit ook een optie lijkt te worden binnen de solidaire premieregeling (spr), krijgt de collectieve uitkeringsfase veel positieve aandacht. Toch zien wij ook wat nadelen. Voor het maken van een weloverwogen keuze tussen een individuele en een collectieve uitkeringsfase, belichten wij een aantal voordelen vanuit een ander perspectief.

Vertrouwd systeem

De exacte mogelijkheden voor een collectieve uitkeringsfase binnen de spr zijn nog niet bekend. Maar het lijkt er wel op dat een variant kan worden gebruikt die veel eigenschappen van het huidige systeem behoudt. Zo kan er collectief worden belegd zonder schot tussen opbouw- en uitkeringsfase, zelfs zonder volledige bescherming tegen het renterisico voor pensioengerechtigden. Het belangrijkste voordeel lijkt vooral de uniforme aanpassing van de uitkeringen van alle deelnemers. Pensioenuitvoerders kunnen dan bijvoorbeeld alle deelnemers in één keer informeren, met dezelfde boodschap: ‘Uw pensioen gaat dit jaar met 3% omhoog!’. Uitvoerders ervaren dit als een groot goed vanuit het perspectief van uitlegbaarheid en solidariteit. 

Toch altijd een ongelijke aanpassing

Er zit wel een adder onder het gras: voor een uniforme aanpassing van de uitkering moeten de onderliggende vermogens wél verschillend worden aangepast (zie kader). Terwijl in het nieuwe stelsel pensioenuitvoerders juist verplicht inzicht moeten geven in de opbouw van het vermogen. Een gepensioneerde van 70 jaar en een gepensioneerde van 90 jaar zien dan geen verschil in de mate waarin de uitkering wordt aangepast, maar wel een verschil in de mate waarin het vermogen daalt of stijgt. Kortom: ook in een collectieve uitkeringsfase ontkom je niet aan een verschil in aanpassing.

In het nieuwe pensioenstelsel hangt het onder meer van de leeftijd van de deelnemer af hoe gevoelig het persoonlijk pensioenvermogen is voor renteveranderingen. Een rentedaling van 1% zorgt bijvoorbeeld voor een 9% daling van het pensioen van een 70-jarige, maar slechts een 3% daling van het pensioen van een 90-jarige. Als de uitkeringen van een 70-jarige en 90-jarige in een collectieve uitkeringsfase op dezelfde manier aangepast moeten worden (bijvoorbeeld beide -6%), dan zal er een andere aanpassing van het rendement nodig zijn. De 70-jarige moet in dit voorbeeld 3% extra rendement krijgen op zijn kapitaal en bij de 90-jarige wordt 3% van het kapitaal afgeroomd. Los van het (complexe) beschermings- en overrendement speelt straks dus ook het ‘herverdelingsrendement’ om gelijke aanpassingen te kunnen realiseren. Er is weliswaar niet of beperkt sprake van ‘ex ante herverdeling’ zoals we dat in het huidige stelsel kennen, maar wij vragen ons af of de deelnemer die zijn pensioenkapitaal hierdoor met 3% ziet dalen dat accepteert. Zeker als we dit vanuit transparantie ook inzichtelijk moeten (of willen) maken. 

Nieuwe generatiediscussie op de loer?

Voorstanders zullen zeggen dat gepensioneerden de aanpassingen van de vermogens niet onderling gaan vergelijken. Dat is onder de motorkap. Gepensioneerden zijn vooral geïnteresseerd in de uitkering. Dat klinkt inderdaad aannemelijk. Uit verschillende onderzoeken blijkt ook dat zij vooral willen weten wat ze (netto) op de bankrekening krijgen. Toch moeten we ons er bewust van zijn dat het vermogen in het nieuwe stelsel het uitgangspunt is. En dat onderzoeksjournalisten of gepassioneerde deelnemers graag de motorkap opendoen om ‘ogenschijnlijke oneerlijke’ aanpassingen in beeld te brengen. Een nieuwe generatiediscussie ligt hier mogelijk op de loer.

Inspelen risicobereidheid gepensioneerden

Bovendien vertellen we deelnemers in de opbouwfase dat het beleggingsbeleid rekening houdt met onder andere de leeftijd en de risicobereidheid van de deelnemers. Hoe dichter bij de pensioenleeftijd, hoe minder groot de schommelingen zullen zijn. Maar waarom zou hiervoor een harde knip moeten komen op pensioendatum? Ook bij gepensioneerden onderling kunnen er grote verschillen zijn in de mate waarin ze risico kunnen en willen nemen – zeker als de weduwen en wezen ook in hetzelfde collectieve pensioen meedoen. Iets waar met een individuele uitkeringsfase juist wel op in kan worden gespeeld.

Uitvoerbaarheid complexer

De administratiesystemen van de huidige pensioenuitvoeringsorganisaties kunnen een collectieve uitkeringsfase al uitvoeren. Toch wil dit niet gelijk zeggen dat het praktisch is om de oude en nieuwe werelden met elkaar te combineren. Met de collectieve uitkeringsfase wordt als het ware een ‘fonds binnen het fonds’ gecreëerd. Voor het uitkeringsgedeelte in het nieuwe pensioenstelsel gelden weliswaar simpeler rekenregels dan in het oude pensioenstelsel met ftk (geen VEV, TBI, herstelplan, e.d.), maar er moeten alsnog aparte standen worden bijgehouden. Soms tot wel tien jaar terug in de tijd (dakpansgewijze spreiding). De uitkeringsfase vergt dus een extra administratie. Deze dubbele administratie – driedubbel als ook de ftk-administratie wordt aangehouden! – vermindert de uitvoerbaarheid en verhoogt de uitvoeringskosten. 

Bewuste beslissing

Wij kunnen ons goed voorstellen dat een collectief karakter prettig en vertrouwd overkomt. Tegelijk moeten we wel oppassen dat we de collectieve uitkeringsfase niet vereenzelvigen met alle positieve aspecten van het huidige (ftk-)systeem. Een stabiele uitkering kan bijvoorbeeld even goed of zelfs beter worden gerealiseerd via een individuele uitkeringsfase met ORTEC-variant. De hierboven benoemde nadelen rond uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid zijn naar ons idee nog niet iedereen even duidelijk. We hopen dat de voor- en nadelen vooral zorgvuldig naast elkaar worden gelegd, voordat wordt gekozen voor een collectieve of individuele uitkeringsfase. 

Auteurs