Spring naar inhoud
Nieuw pensioenstelsel

Behandeling Wtp: Dit viel ons op

De kogel lijkt door de kerk. Zoals het nu lijkt,Op 1 juli 2023 gaat de Wtp dan in – een grote mijlpaal in een jarenlang proces. Het geeft rust in de voorbereidingen op de transitie naar het nieuwe stelsel. Tegelijk zien wij nog een aantal punten die aandacht vragen of pas in de laatste fase verduidelijkt zijn. Tijdens de behandeling en in de vierde nota van wijziging met begeleidende brief van minister Schouten vielen ons 8 zaken op.

1. Overgangsrecht wezenpensioen

Er is veel te doen rond het overgangsrecht voor het nabestaandenpensioen. De inhoud van dit overgangsrecht kan veel betekenen voor de uitvoerbaarheid en uitlegbaarheid ervan. Het kabinet maakte bij de behandeling in de Tweede Kamer duidelijk dat voor het wezenpensioen de oorspronkelijke uitkeringsvoorwaarden blijven gelden als dit pensioen vóór de transitie is opgebouwd of ingegaan. Oók als de oude aanspraken en rechten worden ingevaren. Pensioenuitvoerders moeten hierdoor nog erg lang onderscheid maken tussen ‘oud’ wezenpensioen (vanaf de 18e verjaardag, vaak afhankelijk van of de wees studeert) en ‘nieuw’ wezenpensioen (áltijd tot de 25e verjaardag, ongeacht studeren). 

2. Overgangsrecht partnerpensioen

Ook voor het vóór de transitie opgebouwde partnerpensioen geldt overgangsrecht. De persoon die vóór de transitie gerechtigde was, blijft na de transitie ook gerechtigde. Onduidelijk was of deze eerbiediging alleen tot de ingang van het ouderdomspensioen mocht gelden. De regering bevestigt nu dat het bij het invaren van dit opgebouwde partnerpensioen mogelijk is het opgebouwde partnerpensioen om te zetten in een kapitaal en vervolgens te splitsen in een deel voor de dekking vóór de ingang van het ouderdomspensioen en een deel dat kan worden toegevoegd aan het persoonlijk pensioenvermogen voor ouderdomspensioen en partnerpensioen na ingang van het ouderdomspensioen.

3. Restitutie kapitaal bij overlijden

Sommige premieregelingen kennen een nabestaandenpensioen dat (deels) wordt gefinancierd uit het kapitaal dat een overleden deelnemer heeft opgebouwd. Dit wordt ook wel ‘restitutie’ genoemd. Bij andere regelingen vervalt het kapitaal aan het collectief als ‘biometrisch rendement’. In die regelingen wordt het nabestaandenpensioen gefinancierd uit risicopremies. Na invoering van de Wtp is het alleen nog mogelijk het kapitaal te laten vervallen aan het collectief en is restitutie dus niet langer mogelijk. Maar de minister heeft nu aangegeven dat ze gaat onderzoeken of restitutie toch weer mogelijk kan worden gemaakt. Dat onderzoek zal alleen niet klaar zijn op het moment dat de Wtp in werking treedt.

De minister heeft aangegeven dat ze gaat onderzoeken of restitutie toch weer mogelijk kan worden gemaakt

4. Aansprakelijkheid bij keuzebegeleiding

Bij het nieuwe artikel 48a van de Pensioenwet over keuzebegeleiding is geregeld aandacht gevraagd voor de mogelijke aansprakelijkheid van de pensioenuitvoerder. In de toelichting gaf de minister aan dat: ‘de deelnemer (uiteraard) een eigen verantwoordelijkheid heeft, hij of zij maakt de uiteindelijke keuze’. Ook benadrukte de minister de afgelopen periode nogmaals dat het gaat om een inspannings- en niet om een resultaatsverplichting. De pensioenuitvoerder moet zich voldoende inspannen, zodat een deelnemer een passende keuze kan maken. En adviseren mag, mits het gaat over keuzes binnen de pensioenregeling. In het wetgevingsoverleg van 5 december herhaalde de minister nog eens dat de pensioenuitvoerder niet de totale financiële situatie van een persoon in beeld kan hebben en daar dus ook geen advies op kan baseren. Uiteindelijk is het natuurlijk aan de rechter (of een andere geschillenbeslechter) om te oordelen over een aansprakelijkheidsvraag. Op basis van deze wetgeschiedenis lijkt ons daar niet snel sprake van. Maar we zullen het op de voet volgen.

5. Gelijke aanpassing collectieve uitkeringsfase

De minister heeft in de aanbiedingsbrief bij de vierde nota van wijziging aangegeven dat er bij een collectieve uitkeringsfase binnen de solidaire premieregeling geen volledig gelijke aanpassingen mogelijk zijn. Het leek theoretisch mogelijk dat voor alle leeftijden de uitkering met eenzelfde percentage stijgt of daalt, maar dat bleek in de praktijk niet haalbaar zonder ex ante herverdeling van vermogens. Hiermee valt een belangrijk voordeel van een collectieve uitkeringsfase weg: er kan niet meer eenduidig worden gecommuniceerd dat ‘de pensioenen met 2,3% stijgen’. Ongeveer gelijke aanpassingen kunnen nog wél steeds worden gerealiseerd (‘de pensioenen stijgen met 2,1% tot 2,4%’), maar dat kan ook met een individuele uitkeringsfase.

Er valt een belangrijk voordeel van een collectieve uitkeringsfase weg: er kan niet meer eenduidig worden gecommuniceerd dat ‘de pensioenen met 2,3% stijgen’

6. Beperkte beperking leenrestrictie

De vierde nota van wijziging beperkt de blootstelling aan zakelijke waarden tot 150%, iets waar politiek veel druk op lag. De leenrestrictie kan dus nog worden opgeheven om (vooral jongere) deelnemers een hoger verwacht pensioen te leveren. Maar alleen in beperkte mate. Opvallend is dat de toelichting nadrukkelijk wijst op de aansluiting bij de risicohouding: hoeveel risico kunnen en willen deelnemers lopen. Maar daaruit kan juist ook blijken dat méér dan 150% blootstelling het best passend is voor het jongste leeftijdscohort. Zie ook ons eerdere artikel over dit onderwerp: Te weinig risico is ook een risico.

7. Risicodelingsreserve bij een bedrijfstakpensioenfonds

Het aanhouden van een risicodelingsreserve is bij de flexibele premieregeling (fpr) optioneel, behalve als de fpr wordt uitgevoerd door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Dan is de risicodelingsreserve verplicht. Maar dat lijkt onlogisch als het gaat om een fpr die weliswaar door een bpf wordt uitgevoerd, maar niet onder de verplichtstelling valt en voor werkgevers of deelnemers optioneel is. In de vierde nota van wijziging is nu verduidelijkt dat de verplichte risicodelingsreserve alleen geldt bij een verplichtgestelde basisregeling.

In de vierde nota van wijziging is verduidelijkt dat de verplichte risicodelingsreserve alleen geldt bij een verplichtgestelde basisregeling

8. Premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid

In pensioenregelingen is meestal in de vorm van een risicoverzekering geregeld dat de pensioenopbouw wordt voortgezet als de deelnemer arbeidsongeschikt wordt. Bij de transitie bouwen dus ook deelnemers die arbeidsongeschikt zijn pensioen op, zonder dat daar door de werkgever premie voor wordt betaald. Voor verzekeraars is hiervoor overgangsrecht in de Wtp opgenomen: de pensioenopbouw van arbeidsongeschikten bij verzekeraars kan ongewijzigd worden voortgezet. De verzekeringsovereenkomst kan dan namelijk niet meer worden gewijzigd. Voor pensioenfondsen is er geen overgangsrecht.

Uit de schriftelijke beantwoording van vragen over dit onderwerp blijkt dat bij pensioenfondsen de pensioenopbouw van deelnemers die vóór de transitie arbeidsongeschikt zijn geworden, altijd kan worden omgezet in pensioenopbouw volgens de nieuwe premieregelingen. Overgangsrecht is daarom voor pensioenfondsen niet nodig.

We blijven de ontwikkelingen op de voet volgen en bijdragen aan een uitvoerbaar en uitlegbaar nieuw pensioenstelsel.

Auteurs