Spring naar inhoud
Risicohouding

Zo komt u van onderzoek tot een risicohouding

Om uw beleggingsbeleid goed aan te laten sluiten op de risicohouding van uw deelnemers, zoals de Wet toekomst pensioenen (Wtp) voorschrijft, moet u natuurlijk wel weten wat hun risicohouding is. Dat doet u onder meer op basis van de uitkomsten van een risicopreferentieonderzoek. Voor veel pensioenuitvoerders levert dit echter vragen op. Want hoe vertaalt u de uitkomsten van zo’n onderzoek naar een risicohouding?

Doordat de AFM al veel over het risicopreferentieonderzoek gepubliceerd heeft, is op grote lijnen duidelijk waar dit onderzoek wettelijk aan moet voldoen (lees in dit artikel meer over het risicopreferentieonderzoek). Maar de Wtp vraagt om meer dan alleen een onderzoek en stelt in totaal 4 fases verplicht. Na het afnemen van het onderzoek, zijn dat: het vaststellen van de risicohouding, de vertaling van de risicohouding naar het beleggingsbeleid, en de jaarlijkse toetsing van het beleggingsbeleid. Waar de AFM straks in de eerste fase toezichthouder is, wordt DNB dat in de andere 3 fases. DNB heeft tot nu toe echter minder verduidelijking gegeven op de wettekst. Vandaar dat veel pensioenuitvoerders zich afvragen: hoe na het onderzoek verder te gaan?

Veel pensioenuitvoerders vragen zich af: hoe na het onderzoek verder te gaan?

De risicohouding bestaat uit 3 maatstaven

In dit artikel nemen we u daarom mee in wat we wél weten. Zo bestaat de risicohouding volgens de Wtp uit 3 maatstaven. Daarvan gaan 2 maatstaven over de maximale hoeveelheid risico die een deelnemer wil en kan lopen, en 1 over de minimale hoeveelheid verwacht rendement. De maatstaven moeten objectief zijn, bijvoorbeeld als een procentueel verschil tussen 2 scenario’s. Om tot die maatstaven te komen, heeft u 3 bronnen nodig:

  • De uitkomsten van het risicopreferentieonderzoek.
  • Deelnemerskenmerken, zoals leeftijd en salaris.
  • Wetenschappelijke inzichten, bijvoorbeeld uit de levenscyclustheorie.

Eén consistente manier om tot risicohouding te komen

Zoals de wet er nu uitziet, zien we maar één manier om consistent en wetenschappelijk onderbouwd tot een passend beleggingsbeleid te komen. Dat gaat als volgt. Eerst bepalen we op basis van de uitkomsten van het risicopreferentieonderzoek wat de optimale lifecycle is. Dit is in deze fase nog een theoretisch optimale lifecycle, die we baseren op een aantal versimpelde aannames over de verdeling van rendementen. (Hoe dat precies werkt, kun je op deze wikipedia-pagina lezen.) Pas in de volgende fase werken we toe naar een daadwerkelijk beleggingsbeleid, met accuratere aannames en meerdere beleggingscategorieën. 

Zoals de wet er nu uitziet, zien we maar één manier om consistent en wetenschappelijk onderbouwd tot een passend beleggingsbeleid te komen

Vervolgens berekenen we met de DNB-scenarioset wat de pensioenuitkomsten zijn als deze theoretisch optimale lifecycle wordt gevolgd. Zo weten we wat het risico én het verwachte rendement is. Stel dat deze uitkomsten laten zien dat er voor de meest risicozoekende 42-jarigen een verschil van 60% zit tussen de mediane uitkomst en de slecht-weer uitkomst. Dit verschil gebruik je vervolgens in de berekening van de eerste maatstaf van de risicohouding. Dit betekent dat voor het leeftijdscohort van 40 tot 44 jaar het maximaal passende risico gelijk is aan 60%. Dat wordt dan de risicomaatstaf voor dit cohort. Op dezelfde wijze kun je ook de langetermijn risicomaatstaf – alleen voor de uitkeringsfase – berekenen. De verwachtingsmaatstaf, het minimaal verwacht rendement, bereken je door te kijken naar de uitkomsten voor het risicomijdende deel van de populatie.  

Het is natuurlijk wat opmerkelijk om een beleggingsbeleid te gebruiken om de risicohouding te definiëren, terwijl het beleggingsbeleid pas in de volgende fase aan de orde komt. Maar voorlopig is dit de enige consistente mogelijkheid die we zien. In het volgende artikel behandelen we de laatste 2 fases: hoe u van risicohouding tot beleggingsbeleid komt, en de jaarlijkse toetsing daarna. 

Serie artikelen: in 4 fases van risicopreferentie naar beleggingsbeleid

In de Wtp zijn 4 fases vastgelegd waarin u van een onderzoek tot passend beleggingsbeleid komt. In een serie artikelen lopen we met u door de 4 fases. Dit is het derde artikel in de reeks. In het vorige artikel las u over het risicopreferentieonderzoek, in het volgende en laatste artikel vertellen we u hoe u van de risicohouding tot beleggingsbeleid komt.

Auteur