Spring naar inhoud

Past de solidariteitsreserve wel bij de WVP?

In onze reactie op de internetconsultatie voor de Wet toekomst pensioenen hebben wij als belangrijk kernpunt aangegeven dat we meer duidelijke keuzes willen zien. Met name om het nieuwe pensioenstelsel goed uitlegbaar te krijgen voor deelnemers. In een korte reeks van vijf artikelen willen we dit ook laten zien aan de hand van een aantal voorbeelden.

In dit eerste artikel staan we stil bij de solidariteitsreserve als optie bij het WVP-contract. We beginnen met een korte blik op het WVP-contract en de solidariteitsreserve. Via twee voorbeelden werpen we vervolgens de vraag op of de solidariteitsreserve binnen de WVP niet tot – te veel – ongewenste effecten leidt. Dát we deze vraag kunnen opwerpen komt doordat het onderscheid tussen WVP en NPC vervaagt als collectieve elementen aan de WVP worden toegevoegd.

Het WVP-contract
Het nieuwe WVP-contract heeft een individueel karakter, vergelijkbaar met de huidige DC-regelingen. Wij voeren al jaren de administratie voor meerdere van dit soort bestaande premieregelingen. En zijn dus goed bekend met het karakter ervan. Kenmerkend aan de pure vorm van een individuele premieregeling is het individueel beleggen. Dit maakt het mogelijk om de beleggingen optimaal af te stemmen op het profiel van de deelnemer. Daarbij is de life cycle de standaard, maar kan de deelnemer meestal ook individuele beleggingskeuzes maken. Dat de deelnemer over een echt individueel belegd pensioen beschikt, maakt het ook mogelijk de waardeontwikkeling goed te volgen. Tegenwoordig zelfs tot op dagkoersen. De keerzijde is dat de deelnemer individueel meer risico’s draagt. Een belangrijke verandering van het nieuwe WVP-contract vergeleken met de huidige DC-regelingen is de overgang naar een vlakke, leeftijdsonafhankelijke premie. Daarnaast is nu ruimte ontstaan om elementen toe te voegen die het contract een meer collectief karakter geven. Dit raakt de grote transparantie die zo kenmerkend is voor – en een belangrijk voordeel is van – de pure premieregeling. Eén van die elementen bespreken we nu: de solidariteitsreserve.

De solidariteitsreserve
Met het nieuwe pensioenstelsel maakt ook de solidariteitsreserve zijn entree. Deze reserve is bedoeld om risico’s met elkaar te delen. Bijvoorbeeld beleggingsrisico’s en macro langleven. Het concept van de Wet toekomst pensioenen maakt de solidariteitsreserve mogelijk voor zowel het NPC als het WVP-contract. Pensioenuitvoerders kunnen de reserve initieel vullen met een storting van de werkgever of via het invaren. Daarna wordt bijgedragen vanuit de premie (max. 10%) of het rendement (NPC max. 10% van het overrendement en WVP max. 10% van het gemiddelde rendement op de individuele vermogens). De reserve zelf maakt ook (positief of negatief) rendement. De wet stelt wel een grens aan de omvang van de reserve, namelijk 15% van het totale vermogen (inclusief de reserve zelf). Daarnaast mag de reserve niet negatief zijn. De solidariteitsreserve is voor de WVP  overigens alleen toegestaan bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Een bewuste keuze van het kabinet, omdat deze kan bijdragen aan de houdbaarheid van de verplichtstelling. Inmiddels is er wel een roep om de reserve ook voor andere pensioenuitvoerders mogelijk te maken.

De solidariteitsreserve in de WVP – twee voorbeelden
Laten we nu kijken wat er gebeurt als we het collectieve element solidariteitsreserve inzetten in de WVP. Dat doen we aan de hand van twee voorbeelden. In deze voorbeelden behalen de deelnemers verschillende rendementen. Wat klopt met de praktijk. De verschillende leeftijdscohorten binnen het beleggen op basis van de life cycle zorgen voor verschil in rendementen tussen deelnemers van verschillende leeftijden. Daarnaast kunnen deelnemers vaak individuele beleggingskeuzes maken en zo kiezen voor meer defensief of juist meer offensief beleggen.

In onze voorbeelden gaan we ervan uit dat de maximale 10% van het totale rendement naar de solidariteitsreserve gaat. En dat deze 10% volledig uit de positieve rendementen wordt bijgedragen. Wanneer het totale rendement negatief is, is er geen bijdrage. Dit is overigens wel een interpretatie van de conceptwettekst, die in onze ogen onvoldoende duidelijk is op dit punt (zie onze quizvraag onderaan het artikel). Bij andere interpretaties van de wettekst die we hebben onderzocht treden vergelijkbare effecten op.

Voorbeeld 1; 45 jarige

kapitaal

rendement
(in €)

rendement

(in %)

10% van rendement
(in €)

Deelnemer A: Life Cycle Offensief

€ 100.000

€ 10.000

10%

€ 1.000

Deelnemer B; Life Cycle Defensief

€ 100.000

-/- € 2.000

-/- 2%

-/- € 200

Totaal

€ 200.000

€ 8.000

4%

€ 800

In voorbeeld 1 mag maximaal € 800 worden bijgedragen. Deelnemer A – die belegt in Life Cycle Offensief – draagt dan € 800 bij. Deelnemer B – die belegt in Life Cycle Defensief –  draagt niks bij (want geen positief rendement), maar ontvangt ook niks. In deze situatie ‘profiteert’ deelnemer A van het negatieve rendement van deelnemer B. Door het negatieve rendement van B hoeft hij immers minder dan de maximale 10% bij te dragen. Deze gedachte past bij het NPC: alleen positieve overrendementen worden gebruikt voor vulling van de solidariteitsreserve. Maar past die ook bij de WVP?

Voorbeeld 2

kapitaal

rendement
(in €)

rendement

(in %)

10% van rendement
(in €)

Deelnemer A 55-jarige

€ 100.000

-/- € 10.000

-/- 10%

-/- € 1.000

Deelnemer B 25-jarige

€ 10.000

€ 2.000

20%

€ 200

Totaal

€ 110.000

-/- € 8.000

-/- 7,3%

-/- € 800


In voorbeeld 2 is het totale rendement negatief. Er wordt dus niets bijgedragen aan de solidariteitsreserve. Terwijl deelnemer B – die 25 jaar is – wel een heel goed rendement (20%) heeft behaald. Deze deelnemer profiteert van het feit dat zijn vermogen relatief klein is.

Ongewenste prikkels
De hierboven gegeven voorbeelden tonen aan dat individuele beleggingskeuzes in de WVP, in combinatie met de solidariteitsreserve, tot vreemde en zelfs ongewenste effecten kunnen leiden. Waarbij deelnemers profiteren van de keuzes en of leeftijd van andere deelnemers. Zij kunnen zelfs verleid worden hier bewust op te anticiperen, bijvoorbeeld doordat:

  • de bijdrage van de ene deelnemer aan de solidariteitsreserve het individuele slechte rendement van de ander kan dempen. Dit verleidt deelnemers mogelijk tot een offensiever beleggingsprofiel (voorbeeld 1).
  • jongeren mogelijk meer risico nemen, omdat zij minder snel hoeven bij te dragen aan de solidariteitsreserve doordat hun vermogens nog relatief klein zijn (zie voorbeeld 2).

Ongewenste prikkels kunnen worden verminderd of weggenomen door in de WVP de solidariteitsreserve te vullen vanuit premies in plaats van rendementen. Dat schakelt immers het aspect individuele beleggingskeuze uit. Maar dit zorgt in de WVP weer voor nieuwe verkeerde prikkels. Het kan slapers bijvoorbeeld verleiden tot meer risicovol beleggen, omdat de solidariteitsreserve door de actieve deelnemers – via de premie – wordt aangevuld. Eventuele slechte rendementen worden dan voor de slaper opgevangen.

Kijkend naar de voorbeelden en de genoemde ongewenste prikkels, stellen we de vraag: past de solidariteitsreserve in deze vorm wel bij de WVP? Om deze vraag volledig te kunnen beantwoorden, moeten we misschien ook nog kijken naar de risicodeling voor biometrische risico’s (overlijden, levensverwachting, arbeidsongeschiktheid). In het volgende artikel van deze reeks gaan we hier dieper op in.

Hogere (transactie)kosten

Met dit artikel roepen we fundamentele vragen op over hoe de collectieve solidariteitsreserve past in de individueel bedoelde WVP. Er zijn ook praktische consequenties. Een voorbeeld. Deelnemers in een WVP-regeling hebben een individueel belegd vermogen. Daarom vinden afdrachten aan en opnames uit de solidariteitsreserve niet plaats via één grote collectieve beleggingsportefeuille – zoals bij het NPC – maar via alle individuele portefeuilles. Dit betekent automatisch meer transacties en dus meer transactiekosten. Dit kan enigszins gedempt worden, door aan- en verkopen te bundelen (netting). Maar de kosten blijven hoger.

Hoe duidelijk is de conceptwettekst – een quizvraag

In onze voorbeelden zijn we uitgegaan van een interpretatie van de conceptwettekst. Alleen: is het de juiste interpretatie? Laten we naar onderstaande situatie kijken.

kapitaal

rendement
(in €)

rendement

(in %)

10% van rendement
(in €)

Deelnemer A

€ 200.000

€ 20.000

10%

€ 2.000

Deelnemer B

€ 100.000

€ 2.000

2%

€ 200

Totaal

€ 300.000

€ 22.000

7,3%

€ 2.200

In artikel 10c lid 2 van de conceptwet staat:
‘… bedraagt de inleg uit het rendement niet meer dan 10% van het gemiddelde rendement dat over alle individueel belegde vermogens wordt behaald’

Wat mag er nu maximaal naar de reserve?

  1. € 2.200, namelijk 10% van het totaal behaalde rendement
  2. € 1.100, namelijk 10% van het gemiddelde absolute rendement:
    (€ 20.000 + € 2.000)/2 = € 1.100
  3. € 1.800, namelijk 10% van het gemiddelde relatieve rendement:
    (10% + 2%)/2 = 6% x € 300.000 = € 18.000
  4. Anders, namelijk….

Wat denkt u dat het juiste antwoord is? We kijken uit naar uw antwoord (via expertisecentrum@tkppensioen.nl) – uiteraard het liefst met uw argumenten. We wisselen hierover graag met u van gedachten.

Meer over het Pensioenakkoord

Het Expertisecentrum van TKP volgt alle ontwikkelingen rond de invoering van het nieuwe stelsel op de voet. En doet ook zelf onderzoek. Op deze site delen wij actuele inzichten. Onze focus als pensioenuitvoeringsorganisatie ligt daarbij op uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid. In december 2020 hebben we in een whitepaper ook onze eerste visie op verschillende aspecten van het Pensioenakkoord gegeven.

Auteurs