Spring naar inhoud

AFM publiceert conclusies onderzoek variabele uitkeringen

Na de introductie van variabele uitkeringen in de Wvp (in 2016) deed de AFM 5 onderzoeken naar het gebruik ervan. In april bracht de toezichthouder de conclusies naar buiten. In dit artikel delen we de 3 belangrijkste en wat die voor ons betekenen.

1. Beter begeleiden bij keuze variabele uitkering

De AFM vindt dat pensioenaanbieders deelnemers beter kunnen begeleiden bij de keuze tussen een vast en een variabel pensioen. Zowel bij het definitieve keuzemoment (de pensioendatum) als het voorlopige keuzemoment, dat vaak zo’n 15 jaar voor de pensioendatum ligt. Voor deelnemers is de keuze om meerdere redenen lastig. Vooral omdat de deelnemer moet inschatten welke risico’s hij in de toekomst kan en wil dragen. En daar vervolgens de juiste uitkering bij moet kiezen. Ook is er een grote diversiteit aan producten, waardoor de risico’s voor de deelnemer per aanbieder verschillen. Tot slot hangt de keuze voor vast of variabel ook samen met andere pensioenkeuzes.

Wat doen wij?
Zowel het Verbond van Verzekeraars als de Pensioenfederatie denken na over mogelijke verbeteringen bij de keuzebegeleiding. Zij stemmen daar ook onderling over af. Wij zijn hier nauw bij betrokken én werken zelf ook aan betere keuzebegeleiding. Dat doen we bijvoorbeeld door vernieuwing van onze Mijn-omgevingen.

2. Verbeteren productontwikkeling

De AFM verwacht dat pensioenaanbieders bij de ontwikkeling van de variabele uitkering rekening houden met de kenmerken en behoeften van de deelnemers. En daarbij afwegen voor wie een variabele uitkering geschikt is. Dit kan bijvoorbeeld via deelnemersonderzoek. Zo’n onderzoek kan ertoe leiden dat de pensioenaanbieder in de uitkeringsfase meer dan één beleggingsprofiel hanteert. De AFM noemt het opvallend dat er in de opbouwfase meestal wel en in de uitkeringsfase geen beleggingsmogelijkheden zijn. De AFM vindt het onwaarschijnlijk dat er in de ene fase wel en in de andere fase geen heterogeniteit tussen deelnemers is. Bij een (heel) heterogene populatie is het minder vanzelfsprekend dat er slechts één beleggingsprofiel is.

Wat doen wij?
Wij hebben geen formele rol in de ontwikkeling van variabele uitkeringen. Die voeren we immers slechts uit voor onze klanten. Wel kunnen wij input leveren op het vlak van uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid. Ook voeren wij onderzoek uit naar de mate waarin deelnemers risico’s kunnen (risicocapaciteit) en willen (risicobereidheid) lopen.

3. Meer variabele uitkeringen in het nieuwe stelsel

De 3e conclusie is in zekere zin een open deur. De AFM constateert namelijk dat in het nieuwe stelsel het belang van variabele uitkeringen toeneemt. In 2019 koos slechts 6,5% van de deelnemers die kunnen kiezen voor een variabele uitkering hier ook echt voor. Een belangrijke reden voor dit lage percentage is het feit dat deelnemers vaak geen (bewuste) keuze maken en de default volgen. In de huidige wetgeving is een variabel pensioen als default lastig te hanteren. De Wet toekomst pensioenen vergemakkelijkt dit. Sterker nog, zowel binnen de WVP als het Nieuwe Pensioencontract kent de uitkeringsfase altijd een zekere mate van variabiliteit. Ook hier pleit de AFM ervoor dat goed gekeken wordt naar de mate waarin deelnemers risico’s willen en kunnen lopen.

Wat doen wij?
Zoals gezegd voeren wij uiteindelijk de regelingen slechts uit. Maar zeker vanwege de Wtp proberen wij onze klanten – maar ook de sector in brede zin – te duiden wat goed uitvoerbaar en uitlegbaar is. Dat deden we recent nog met een serie artikelen en webinars. In het laatste webinar spreken we bijvoorbeeld over de deelnemersonderzoeken die wij uitvoeren om te analyseren welke risico’s deelnemers willen en kunnen lopen.