
Waarom de kans op een lege pensioenpot vrijwel nul is
In de spr kunnen jonge deelnemers voor meer dan 100% beleggingsrisico lopen. In de wetgeving heet dit het ‘opheffen van de leenrestrictie’. In een slechtweerscenario zou hierdoor de pensioenpot van slapende deelnemers kunnen verdampen. Pieter Omtzigt van NSC stelde er Kamervragen over en wil de leenrestrictie handhaven. Hoewel die gedachte logisch lijkt, leidt dit juist tot slechtere pensioenresultaten. En is de kans op een lege pensioenpot voor slapers bij ‘het opheffen van de leenrestrictie’ praktisch nul. In dit artikel lees je er meer over.
Spr en opheffen leenrestrictie
Uit verschillende transitieplannen van pensioenfondsen blijkt dat zij binnen de spr de ‘leenrestrictie opheffen’: er wordt dan voor meer dan 100% in zakelijke waarden belegd. Dat klinkt niet verstandig (want: ‘beleggen met geleend geld!’), maar pensioengeld wordt belegd voor de lange termijn. En op de lange termijn biedt deze hogere exposure juist een verminderd risico op een negatieve uitkering: het verwacht rendement is hoger als de leenrestrictie wordt opgeheven. Er wordt overigens niet écht geld geleend: van het overrendement gaat een groter (dan gemiddeld) deel naar jongeren en een kleiner deel naar ouderen.
Onwaarschijnlijk scenario
Er is met de Wtp wel een (nieuwe) wettelijke restrictie geïntroduceerd: de exposure naar zakelijke waarden mag niet groter dan 150% zijn. Als een deelnemer een dergelijke exposure heeft en het rendement op zakelijke waarden is -67%, verliest zij of hij het hele vermogen. Voor slapende deelnemers, die geen aanvullende premie inleggen, betekent dit dat het vooruitzicht op een pensioenuitkering verdwijnt. Maar hoe waarschijnlijk is dit scenario eigenlijk? Niet heel waarschijnlijk, zo laat de geschiedenis zien. Rendementen worden maandelijks toebedeeld. In de afgelopen 150 jaar is het maandrendement op Amerikaanse aandelen nooit onder de -27% (oktober 1929) gekomen. Met extreme-waarden kansberekening betekent dit een kans van 0,003% op een rendement van -67% of lager, ofwel eens in de 2500 jaar. Daarnaast wordt in de praktijk niet alleen in Amerikaanse aandelen belegd, maar in een breed gespreide portefeuille waarin bijvoorbeeld vastgoed, bedrijfsobligaties en hypotheken de kans op zo’n extreme schok nog verder verkleinen.
Dat rekent eenvoudiger
Hoe komt het legepotscenario dan toch bovendrijven? Dat komt omdat het gehanteerde model voor de berekening de werkelijkheid vereenvoudigt. Zo wordt er gewerkt met jaarrendementen in plaats van maandrendementen. Een schok van -67% op jaarbasis is ongeveer 50 keer waarschijnlijker dan een dergelijke schok op maandbasis. Daarnaast spelen nog andere technische punten waarbij de modellering doorgaans anders is dan de werkelijkheid: de manier waarop beschermings- en overrendementen worden gecombineerd en de manier waarop met risicopremies voor het opgebouwde partnerpensioen uit het oude stelsel wordt omgegaan. Bij beide punten geldt dat in werkelijkheid de kans op een lege pot veel kleiner is dan uit de modellering volgt.
Kleine kans op lege pensioenpot
Met het huidige maximum van 150% is de kans op een negatief kapitaal dus vrijwel nul. En zelfs als zo'n extreem scenario zich voordoet, compenseren de in te leggen premies bij de meeste deelnemers dit risico (volgens de zogeheten human capital-theorie). Alleen voor jonge slapers die geen aanvullend pensioen opbouwen of die niets anders hebben geregeld (binnen de onderneming) kan de totale pensioenpot leegraken. Als deze (gewezen) deelnemers vanaf hun veertigste geen pensioen meer opbouwen, hebben zij ook zonder lege pot een groot probleem op pensioendatum. Maar het is alsnog mogelijk voor een pensioenuitvoerder om lege potten te voorkomen door aparte toedelingsfactoren voor bepaalde groepen – zoals slapers – vast te stellen. Actieven – en bij voorkeur ook slapers die wel aanvullend pensioen opbouwen – blijven hierdoor onaangetast.
Leenrestrictie ongunstig voor jongeren
Het opnieuw instellen van de leenrestrictie (op maximaal 100%) heeft daarnaast negatieve consequenties voor jongere deelnemers. Zij hebben een relatief klein opgebouwd vermogen en leggen nog veel premie in. Dat maakt een hogere risicoblootstelling gewenst. Bovendien kan de restrictie ertoe leiden dat risico over een kleiner aantal beleggingscategorieën wordt verspreid. En daarmee gaan de voordelen van diversificatie verloren. Dit kan in de loop van de pensioenopbouw resulteren in een vermindering van welvaart van wel 10% over de levensloop. Dat komt bij een gelijk risicoprofiel neer op een tot 10% lager pensioen.
Belangrijk om realistisch te blijven
Theorie en praktijk zijn natuurlijk niet hetzelfde. Een theoretische blootstelling van bijvoorbeeld 1600% – waar Omtzigt bij de eerdere wetsbehandeling (terecht) op aansloeg – is modelmatig optimaal, maar praktisch onhaalbaar. En ook bij een schok van -50% kan het vertrouwen in het stelsel al een onoverkomelijke klap krijgen. Bij de huidige maximering van 150% zitten we daar ver vandaan. Beleidsmakers doen er goed aan realistisch te blijven. En zich niet te laten leiden door emoties of hypothetische scenario’s. Suboptimaal beleid, gebaseerd op zulke scenario’s, kan immers leiden tot reële pensioenuitkeringen die lager zijn dan nodig.