Spring naar inhoud

'Systeem van doorsneepremie is achterhaald'

Ons pensioenstelsel gaat al tientallen jaren mee, maar hoe lang nog? Het vertrouwen in het stelsel neemt af, vooral onder jongeren. Dit uit zich onder meer in discussies over het systeem van de doorsneepremie. Hoogleraar Econometrie van de Financiële Markten Theo Nijman (Universiteit van Tilburg) geeft hierover zijn visie.

De roep voor afschaffing van het systeem van de doorsneepremie wordt steeds luider. Hoe kijkt u daar tegenaan?

‘Het zou goed zijn om afscheid te nemen van het huidige systeem, omdat het niet meer van deze tijd is. Ik zie veel ongewenste effecten. Vooral de combinatie van de doorsneepremie en de -opbouw is eigenlijk een weeffout. De doorsneepremie betekent dat de jaarlijkse pensioenpremie voor iedere werknemer gebaseerd is op hetzelfde percentage. Dit is bijvoorbeeld 15% van het salaris waarover pensioen wordt berekend. Voor jongeren zou dit percentage echter veel lager kunnen zijn, bijvoorbeeld 5%. De pensioenpremie kan voor hen namelijk veel langer worden belegd. Jonge werknemers betalen dus te veel en ouderen juist te weinig. De waarde die je opbouwt, klopt niet met wat je betaalt. 

Dit was jarenlang geen probleem, want een jongere wordt vanzelf een oude werknemer en dan betaalt hij – of zijn werkgever – zelf minder premie. Maar we zien al geruime tijd dat mensen niet meer hun hele leven fulltime bij één baas werken. Sommigen beginnen na een aantal jaar voor zichzelf als zzp’er, of gaan  parttime werken. Anderen willen eerder stoppen met werken. Met die diversiteit tussen pensioendeelnemers houdt het systeem geen rekening.’

De voordelen van afschaffing – of aanpassing van het systeem – klinken heel overtuigend. Hoe zit het met de nadelen?

‘Het belangrijkste nadeel: als je het systeem verandert, zijn er altijd veel mensen die te veel hebben betaald toen ze jong waren. Zij zouden hiervoor gecompenseerd moeten worden. Maar dat levert een dekkingstekort op van zo’n 10% van het pensioenvermogen, oftewel 120 miljard euro. Het is duidelijk dat we dat niet van de ene op de andere dag kunnen opvangen, zeker gezien de bestaande problemen met pensioentekorten. We zullen een zo eerlijk mogelijk uitfaseringstraject moeten bedenken. Een ander overgangsprobleem heeft te maken met de pensioenovereenkomsten en staffels. Zo hebben mensen die nu rond de 45 jaar zijn, weinig fiscale subsidie gehad om hun pensioen op te bouwen. Zij worden benadeeld als het systeem op de schop gaat. Tegenstanders van afschaffing benadrukken dat de arbeidskosten voor ouderen mogelijk te hoog worden als werkgevers voor hen meer premie moeten betalen. Tot slot speelt een juridische discussie: een aanpassing moet in lijn zijn met de wet- en regelgeving, waaronder Europese regels. Daar moeten juristen zich nog over buigen.’

Hoe solidair vindt u het voorstel om het huidige systeem los te laten?

‘Solidariteit is een lastig begrip en veroorzaakt vaak verwarring. Want wat bedoelen we er precies mee? Ik heb het daarom liever over twee afzonderlijke begrippen: verzekerings- en kostensolidariteit. Bij verzekeringssolidariteit gaat het om het verzekeren van risico’s die iemand niet zomaar kan dragen, denk aan een brandverzekering. In de context van pensioenen heb je het dan bijvoorbeeld over mensen die heel oud worden. Via ons pensioenstelsel zijn zij hun hele leven verzekerd van een uitkering. Deze vorm van solidariteit is goed en moet zeker blijven. Het huidige stelsel heeft dus een toegevoegde waarde als het gaat om verzekeringssolidariteit. Maar aan de kostenkant – de pensioenrechten – ligt het anders. Via het stelsel subsidiëren we een bepaalde groep. De vraag is of dat de taak is van een pensioenfonds. Want het gaat dan in feite om het (her)verdelen van inkomens en dat zou eerder een taak moeten zijn van de overheid. Kostensolidariteit is wat mij betreft geen toegevoegde waarde van het pensioenstelsel. Dat zou er zoveel mogelijk uit moeten, om het actuarieel eerlijk te krijgen.’

Wat zijn uw verwachtingen en wat zijn de consequenties voor het beleid?

‘Ik verwacht dat het huidige systeem afgeschaft gaat worden. Zelfs het CPB nam eind 2013 al een voorschot op mogelijke veranderingen in de notitie ‘Voor- en nadelen van de doorsneesystematiek’. Het CPB noemde twee alternatieven. Ten eerste zouden we wel de doorsneepremie kunnen houden, maar de doorsneeopbouw verruilen voor een degressieve opbouw naar leeftijd. Een jongere bouwt dan bijvoorbeeld 3% pensioen op en een oudere werknemer 1%. De waarde van het pensioen klopt dan met de betaalde premie. Een andere mogelijkheid is het
opbouwpercentage gelijk te houden en de premie progressief te maken naar leeftijd. Wat in elk geval duidelijk is: de homogene groep werknemers waarop het systeem is gebaseerd, bestaat niet meer. In een nieuw systeem zullen pensioendeelnemers meer maatwerk en keuzemogelijkheden krijgen. Daarbij is het wel belangrijk dat we keuzes inperken en dat pensioenorganisaties heldere adviezen geven. Uit wetenschappelijke literatuur weten we dat mensen moeilijk keuzes kunnen maken als het gaat over een lange termijn en over ingewikkelde onderwerpen.’