
Pensioenwetgeving
De pensioenwetgeving is soms zeer gedetailleerd en soms nogal vaag. Bij dat laatste kun je denken aan zogenaamde ‘open normen’. Deze normen laten ruimte voor interpretatie. Denk aan begrippen als goede trouw, duidelijk, redelijk, adequaat, billijk, begrijpelijk, passend, evenwichtig. Niet iedereen heeft daar immers dezelfde beelden bij. Een voorbeeld.
Tot de inwerkingtreding van de Witteveen-wetgeving in 1999, bepaalde artikel 11 letter a van de wet op de Loonbelasting dat een pensioenregeling fiscaal aanvaardbaar was als het pensioen niet uitging boven ‘hetgeen naar maatschappelijke opvattingen, mede in verband met diensttijd en genoten beloning, redelijk moet worden geacht’. In letter b stond dat de pensioenregeling ‘ten doel heeft de verzorging van werknemers…bij invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en kinderen’.
U leest het goed: het pensioen is fiscaal aanvaardbaar als het redelijk moet worden geacht.Decennia lang kon de pensioenpraktijk prima uit de voeten met deze bepaling. Hoe dan? Omdat de fiscus een pensioen dat (naar maatschappelijke opvattingen) gebruikelijk was, beschouwde als een redelijk pensioen. Dus als het gebruikelijk is, is het redelijk en is het fiscaal oké.
Dan letter b: de verzorging bij ouderdom. Behoorlijk vaag natuurlijk en de fiscaal relevante vraag: wanneer begint de ‘ouderdom’? De Hoge Raad oordeelde in 1992 dat ‘regelingen welke voorzien in uitkeringen die ingaan bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar kunnen worden aangemerkt als regelingen die de verzorging van werknemers bij ouderdom ten doel hebben’. De ouderdom begint dus bij 60[1].
Hoe anders werd het bij de introductie van de Witteveen-wetgeving.Zeer gedetailleerde regels voor alle pensioenvormen en -systemen, over ingangsdata, opbouwpercentages, premiestaffels, pensioenleeftijden, einddata, enzovoorts. Gemiezemuis misschien, maar wel duidelijk. De fiscale pensioenwetgeving is dus van het ene uiterste (open norm) naar het andere (zeer gedetailleerde regels)gegaan. Als gevolg van de Wtp verdwijnen er trouwens ook weer veel van die regeltjes.
In de Pensioenwet zien we naast zeer gedetailleerde regels – bijvoorbeeld over de minimale opnameleeftijd, over de hoogte en de uitkeringsduur van het wezenpensioen, de al dan niet wettelijk verplichte keuzemogelijkheden, de strakke afkoopregels, de vele regels voor waardeoverdracht – ook bepalingen die ogenschijnlijk veel ruimte laten voor invulling door de sociale partners en de pensioenuitvoerder, chiquer gezegd: de normadressaat.
Meest in het oog springt dan artikel 48. Daarin staat dat informatie correct, duidelijk en evenwichtig moet zijn. Wat correct is, daarover kan geen verschil van mening bestaan lijkt me. Over wat duidelijk en/of evenwichtig is natuurlijk des te meer. Artikel 151 Pw bepaalt dat de AFM toezicht houdt ‘op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting in de ruime zin’. Het staat er niet met zoveel woorden, maar het lijkt alsof de AFM bepaalt wat duidelijk en/of evenwichtig is.
Open vraag: had ook niet gekozen kunnen worden voor dezelfde insteek als destijds bij artikel 11 wet LB? Dus de informatie is duidelijk en evenwichtig als deze – naar maatschappelijke opvattingen – als gebruikelijk in de sector kan worden gezien. Of voor het andere uiterste; gedetailleerde, duidelijke regels.
Stof tot nadenken: niet te lang, want dit is de uitkomst van het democratische wetgevingsproces en daar moeten we het mee doen.
[1]Confronterend misschien, maar wel duidelijk.