Spring naar inhoud

Pensioenleeftijd naar 68 jaar geen aanleiding voor uitvoeren haalbaarheidstoets

De jaarlijkse haalbaarheidstoets geeft inzicht in de samenhang tussen de financiële opzet, het verwachte pensioenresultaat en eventuele risico’s. Bij een nieuwe pensioenregeling of significante wijziging moet een aanvangshaalbaarheidstoets worden uitgevoerd. Of dat bij de aanpassing van de pensioenleeftijd naar 68 jaar ook moet? Volgens ons – in principe – niet.

In 2015 hebben pensioenfondsen voor de eerste keer een aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd en getoetst of de pensioenregeling en het fondsbeleid binnen de afgesproken risicohouding past. Met deze aanvangshaalbaarheidstoets zijn de ondergrenzen met betrekking tot het pensioenresultaat vastgesteld. Vervolgens voeren pensioenfondsen jaarlijks een haalbaarheidstoets uit. De haalbaarheidstoets geeft inzicht in de samenhang tussen de financiële opzet, het verwachte pensioenresultaat en de risico’s die daarbij gelden. Tevens dient getoetst te worden of de in de aanvangshaalbaarheidstoets gestelde grenzen niet overschreden worden. Over de uitkomsten van de haalbaarheidstoets wordt vervolgens gecommuniceerd richting de verschillende stakeholders.

Significante wijzigingen

Met de aanpassing van de pensioenleeftijd naar 68 jaar staan pensioenfondsbesturen voor de vraag of een nieuwe aanvangshaalbaarheidstoets moet worden uitgevoerd, dan wel met de jaarlijks reguliere haalbaarheidstoets kan worden volstaan. Op basis van artikel 22 lid 2 van het Besluit FTK wordt de aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd bij aanvang van een nieuwe pensioenregeling en indien sprake is van significante wijzigingen. Van significante wijzigingen kan onder andere sprake zijn bij wijziging van de pensioenregeling, bij invoering van het nieuw financieel toetsingskader of nieuwe parameters.

De vraag of een aanvangshaalbaarheidstoets moet worden uitgevoerd is van belang omdat deze binnen één maand na besluitvorming moet worden uitgevoerd. Ook moeten de uitkomsten hiervan worden betrokken in de besluitvorming over de aanpassing.

In beginsel bepaalt een pensioenfondsbestuur zelf of er sprake is van een significante wijziging als gevolg waarvan een nieuwe aanvangshaalbaarheidstoets moet worden gedaan. Dit geldt ook voor wijzigingen bepaald door externe factoren, zoals bijvoorbeeld de door DNB per 15 juli 2015 aangepaste UFR maar ook in gevallen van een aangepast beleggingsbeleid. Voor een al dan niet als significant aangemerkte wijziging legt het pensioenfondsbestuur een deugdelijke motivering vast. Zo nodig betrekt het sociale partners en betrokken fondsorganen bij zijn standpuntbepaling. Desgevraagd verstrekt het de motivering aan DNB.
 

Impact minder dan 5%

Naar ons oordeel is de aanpassing van de pensioenregeling waarbij de pensioenleeftijd van 67 naar 68 jaar gaat in principe geen significante wijziging. Ook is geen sprake van een ‘nieuwe’ regeling. Gemiddeld genomen is de impact van de aanpassing van de pensioenleeftijd minder dan 5% op de premie. Van belang is of de in de premie aanwezige premiemarge hetzelfde of van vergelijkbare ordegrootte blijft. Indien het zogenoemde ‘premiestuur’ min of meer gelijk blijft, kan naar ons oordeel de conclusie getrokken worden dat er geen nieuwe aanvangshaalbaarheidstoets nodig is. 

Het is uiteraard voor het bestuur wel van belang de motivering om wel of geen aanvangshaalbaarheidstoets te laten uitvoeren goed vast te leggen. In het geval er wel een aanvangshaalbaarheidstoets wordt uitgevoerd, dienen de uitkomsten te worden betrokken in de besluitvorming over de aanpassing van de regeling.