Spring naar inhoud

Omzetting ouderdomspensioen een juridische fuik?

In het Financieel Dagblad van 9 december jl. schrijft mr. Teun Huijg dat staatssecretaris Klijnsma en De Nederlandsche Bank de Pensioenwet verkeerd uitleggen bij de vraag of voor omzetting van opgebouwd pensioen naar een nieuwe pensioenleeftijd (67) de toestemming van de deelnemer nodig is (“Na de staatssecretaris drijft nu ook DNB pensioenfondsen in een juridische fuik”). Veel pensioenfondsen staan voor de vraag of omzetting van opgebouwd ouderdomspensioen moet worden omgezet naar de nieuwe pensioenleeftijd. Door Hans Breuker, hoofd Pensioenadvies, TKP Pensioen.

Artikel 83 Pensioenwet

Artikel 83 Pw bepaalt dat de pensioenuitvoerder op verzoek van de werkgever bevoegd is tot collectieve waardeoverdracht:

“….indien de waardeoverdracht ertoe strekt om in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij dezelfde pensioenuitvoerder overeenkomstig die gewijzigde pensioenovereenkomsten”.

Daarbij geldt de voorwaarde: ….” dat de deelnemers, gewezen deelnemers, de gewezen partners of de pensioengerechtigden geen bezwaren jegens de pensioenuitvoerder hebben kenbaar gemaakt nadat zij over het voornemen van de collectieve waardeoverdracht schriftelijk zijn geïnformeerd”.

Het gaat hier dus om een interne waardeoverdracht van de ene pensioenregeling naar de andere pensioenregeling bij hetzelfde pensioenfonds.

In het artikel wordt de stelling betrokken dat een omzetting van opgebouwd pensioen naar de nieuwe pensioenleeftijd die geldt in de nieuwe regeling, valt onder artikel 83 Pw en dat dit alleen mogelijk is als men geen bezwaar heeft gemaakt. Er is geen discussie over de vraag of hierbij met een negatieve optie gewerkt kan worden. Dit betekent dat de pensioenuitvoerder de (gewezen) deelnemers informeert en kan aangeven dat er wordt omgezet, tenzij men binnen een bepaalde termijn bezwaar maakt. Uitdrukkelijke instemming is dus niet vereist.

In verband met de aanpassing van het fiscale kader waarbij uitgegaan wordt van een pensioenrichtleeftijd van 67 en in verband met de verhoging van de AOW-leeftijd naar uiteindelijk ook 67, is de vraag gerezen of het mogelijk is om bij het verhogen van de pensioenleeftijd de omzetting van opgebouwd pensioen toe te passen, zonder de mogelijkheid van bezwaar te bieden. De wens tot omzetting is vooral ingegeven vanuit een oogpunt van communiceerbaarheid en van administratief gemak. Het zal duidelijk zijn dat vanuit een oogpunt van communiceerbaarheid het de voorkeur verdient om één pensioenleeftijd te communiceren (op UPO, in de pensioenplanner, startbrief etc). 

De opvatting van de staatssecretaris en van DNB

Staatssecretaris Klijnsma heeft in een brief van 17 januari 2013aangegeven dat naar haar opvatting omzetting mogelijk is zonder tussenkomst van de deelnemer, omdat artikel 83 Pw niet van toepassing is in de situatie waarin opgebouwd pensioen wordt omgezet naar een hogere pensioenleeftijd. Dit standpunt is onlangs nog eens bevestigd door DNB in een Q&A, die hieronder is opgenomen.

Vraag:

Is er sprake van een interne collectieve waardeoverdracht conform artikel 83 Pensioenwet, indien de pensioenuitvoerder louter de pensioeningangsdatum van bestaande pensioenaanspraken op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid verhoogt terwijl de deelnemer het recht heeft de pensioeningangsdatum te vervroegen naar de oorspronkelijke leeftijd.

Antwoord:

Nee, in dat geval is er geen sprake van een intern collectieve waardeoverdracht conform artikel 83 Pensioenwet. Materieel gezien blijft namelijk de pensioenaanspraak of het pensioenrecht nagenoeg gelijk. Pensioenuitvoerders hoeven in dat geval dan ook niet conform lid 2 van artikel 83 Pensioenwet een collectieve waardeoverdracht bij DNB te melden en de individuele deelnemers in de gelegenheid te stellen bezwaar te maken tegen de interne waardeoverdracht. Dit is in lijn met de brief van staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Klijnsma aan de Eerste Kamer van 17 januari 2013.

Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan dat de deelnemer het recht heeft de pensioeningangsdatum weer te vervroegen naar de oorspronkelijke leeftijd en/of er geen sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid, is wel sprake van een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst waarbij sprake is van een interne collectieve waardeoverdracht. Dat geldt ook indien bestaande opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten op andere onderdelen worden aangepast. In dat geval moet worden voldaan aan bepalingen uit artikel 83 Pensioenwet en dient het voornemen tot interne collectieve waardeoverdracht uiterlijk drie maanden voor de overdracht aan DNB te worden voorgelegd. Eventueel kan DNB in die periode een verbod opleggen.

De staatssecretaris en DNB lijken daarbij als volgt te redeneren.

De ratio van artikel 83 Pw is dat het niet zo kan zijn dat deelnemers tegen hun wil hun opgebouwde pensioenaanspraken verminderd zien bij de interne waardeoverdracht. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de oude pensioenovereenkomst alleen ouderdomspensioen kent en de nieuwe meerdere pensioenvormen kent en de waarde van een deel van het ouderdomspensioen zou worden aangewend voor de inkoop van de andere pensioenvormen. Actuarieel bezien zal de waarde van de totale aanspraken gelijk zijn, maar de aanspraken op ouderdomspensioen worden in dat geval wel aangetast. Dat kan o.g.v. artikel 83 Pw alleen als de deelnemer hier geen bezwaar tegen maakt.

Als het echter uitsluitend gaat om het actuarieel herrekenen naar een nieuwe pensioenleeftijd, terwijl de pensioenregeling de mogelijkheid van vervroeging kent én als het niet zo is dat er op voorhand rechten worden aangetast, dan komt artikel 83 Pw volgens de staatssecretaris niet in beeld en is er evenmin sprake van een interne waardeoverdracht als in dat artikel bedoeld. Het fondsbestuur kan daarom zelfstandig tot de omzetting besluiten en een verzoek van de werkgever zoals bedoeld in artikel 83 Pw is dan evenmin nodig.

Bij de omzetting worden rechten niet op voorhand aangetast. De toekomstige fondsfactoren zijn immers ten tijde van de omzetting niet bekend. Wel kan het zo zijn dat als de deelnemer op een later moment gebruik maakt van de mogelijkheid het pensioen vervroegd in te laten gaan, hij (door latere wijziging van fondsfactoren) daar minder voor terugkrijgt, dan het bedrag van vóór de omzetting, het zgn. ‘snijverlies” . De staatssecretaris geeft aan dat dat niet betekent dat de tussenkomst van de deelnemer in de zin van artikel 83 Pw vereist is. Ook hier lijkt de staatssecretaris dus te redeneren dat artikel 83 alleen aan de orde kan zijn als opgebouwd pensioen op het moment van de omzetting wordt aangetast. Dat is bij de omzetting naar de nieuwe pensioenleeftijd, zoals gezegd niet het geval.

Zoals ieder besluit, moet het besluit van het fonds uiteraard genomen worden met afweging van alle belangen. Het belang van het optreden van mogelijk “snijverlies” moet het fonds afwegen tegen de administratieve en communicatieve voordelen. Ingeval deze laatste belangen duidelijk aantoonbaar zijn kan het fonds tot de omzetting besluiten, en daarbij is de tussenkomst van deelnemers en gewezen deelnemers dus geen vereiste.

Standpunt staatssecretaris en DNB juist

Ons lijkt het standpunt van de staatssecretaris en van DNB juist, nu artikel 83 Pw niet voor deze situatie geschreven lijkt. In de memorie van toelichting bij de Pw (waarin overigens vrij summier op dit artikel wordt ingegaan) wordt het volgende gezegd:

“Onderdeel c betreft de situatie dat er een nieuwe pensioenregeling komt en in verband daarmee de pensioenovereenkomsten met alle of een deel van de werknemers worden gewijzigd en de opgebouwde waarde van die aanspraken in lijn daarmee op een andere manier wordt aangewend doordat ze in de nieuwe pensioenregeling worden ingebracht”.

Voor de opvatting van de staatssecretaris en van DNB pleit dat bij de omzetting naar de nieuwe pensioenleeftijd, geen sprake is van het “op een andere manier” aanwenden van de waarde, omdat de waarde blijft aangewend voor ouderdomspensioen en de regeling de mogelijkheid kent van vervroeging. Van een “juridische fuik” is naar onze mening dus geen sprake.