
Leeftijd is maar een getal
Pensioen en leeftijd zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is de pensioenleeftijd, de opnameleeftijd die ook toetredingsleeftijd wordt genoemd, de pensioenrichtleeftijd, de AOW-leeftijd en voor het wezenpensioen is er sinds de Wtp een vaste eindleeftijd. Leeftijden, verjaardagen en geboortedatums spelen een belangrijke rol bij pensioenen. Ik licht graag toe hóe.
Eerder schreef ik al in een column over de AOW-leeftijd. En over de ingangsdatum van de AOW. Dat zijn namelijk verschillende dingen – ik vertel niets nieuws. De AOW-leeftijd is de afgelopen jaren flink omhoog gegaan. Decennia lang – vanaf 1957 tot 2013 – was die leeftijd 65, maar inmiddels zijn we bij 67 aanbeland. De ingangsdatum van de AOW is ook gewijzigd. Die was tot 2013 altijd de eerste van de maand waarin de AOW-leeftijd van 65 werd bereikt. Maar vanaf 2013 is dat de verjaardag geworden. Omdat gemiddeld genomen iedereen halverwege de maand jarig is en de eerste AOW dus ongeveer 15 dagen later wordt uitgekeerd, leverde dat een forse besparing op voor de schatkist, zo’n 60 miljoen.
Inmiddels is de ingangsdatum niet meer de verjaardag, maar de dag, gelijk aan de geldende AOW-leeftijd in jaren en maanden, ná de geboortedag. (In mijn geval is dat 67 jaar en 3 maanden na 2 juni 1961, dus 2 september 2028). Deo volente.
Behalve natuurlijk als de AOW-leeftijd precies 66, 67 of 68 is. Dan is het wel de verjaardag, dat is logisch...
Afijn, leeftijden, verjaardagen en geboortedatums spelen dus een belangrijke rol bij pensioenen.
Volgens de Pw moet het wezenpensioen nieuwe stijl uitgekeerd worden tot het kind 25 jaar wordt. Ongeacht of het studeert of niet. In veel bestaande regelingen wordt het nu uitgekeerd tot 27 mits het kind studerend is. Als de wees in juni afstudeert, ontvangt het meestal in juni nog een volle maanduitkering. Dat is de gebruikelijke praktijk. Onder de nieuwe regels moet er uitgekeerd worden tot het kind 25 wordt. Tot de verjaardag dus. Het bedrag dat de wees in de laatste maand ontvangt is daarmee afhankelijk van de dag waarop het kind geboren is, de verjaardag. Dat betekent dat er op individueel niveau deeluitkeringen moeten worden berekend en vastgesteld.
Qua uitvoering en administratie is dat netjes gezegd suboptimaal. Als u denkt slim te zijn en dit te kunnen omzeilen door het pensioen dan maar uit te keren tot en met de laatste van de maand voorafgaand aan de maand waarin het kind 25 wordt; die vlieger gaat niet op. Dat mag niet want er moet uitgekeerd worden tot 25. Elk beding dat daarmee in strijd is, is nietig zegt lid 3 van artikel 16 Pw. Kortom, aan de hand van de wettekst ontkomen we niet aan deeluitkeringen.
Je hoort vaak zeggen, leeftijd is maar een getal. Dat klopt, maar in dit geval wel een met bewerkelijke administratieve gevolgen. Vooralsnog gaan wij ervanuit dat dit een onbedoeld effect is van de wettekst en dat de soep minder heet gegeten wordt dan hij hier wordt opgediend.