Spring naar inhoud

Gevolgen van wetsvoorstel ‘Arbeidsmarkt in balans’

Werknemers zoeken vastigheid, werkgevers flexibiliteit. Om beide tegemoet te komen is er een nieuw wetsvoorstel aangenomen door de Tweede Kamer. Dat voorstel heeft ook effect op de sectorindeling van bedrijfstakpensioenfondsen en op de pensioenopbouw voor payrollers.

Het wetsvoorstel heet Arbeidsmarkt in balans (Wab) en treedt waarschijnlijk in werking op 1 januari 2020. We bespreken er twee onderdelen van die gevolgen hebben voor de uitvoeringspraktijk van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (BPF'en).

Verval sectorindeling UWV

Om te beoordelen of een onderneming onder hun verplichtstelling valt, gebruiken BPF’en momenteel de sectorindeling die het UWV hanteert voor de premieberekening van de WW. Volgens het nieuwe wetsvoorstel zal de WW niet meer per sector worden gefinancierd, maar op basis van het type arbeidsovereenkomst. Op termijn zal de hele sectorindeling van het UWV vervallen. Dat betekent dat BPF’en op zoek moeten naar een alternatief.

De Kamer van Koophandel biedt een alternatieve sectorindeling. Maar die data is minder betrouwbaar en bovendien valt daaruit minder goed af te leiden of een bedrijf personeel in dienst heeft. Als BPF’n op deze sectorindeling zijn aangewezen, bestaat het risico dat ze niet alle werkgevers en alle werknemers in het vizier hebben. Om die reden heeft het kabinet toegezegd niet zomaar de sectorindeling van het UWV af te schaffen. Eerst gaat ze in overleg met de Pensioenfederatie na welke betrouwbare alternatieven er zijn.

Adequaat pensioen voor payrollers

Een payrollwerknemer is in dienst van zijn juridisch werkgever, het payrollbedrijf. Via een uitzendconstructie werkt hij voor een opdrachtgever die hem inhuurt. De opdrachtgever bepaalt wél de feitelijke inhoud van zijn werkzaamheden, maar de payrollwerknemer krijgt níet dezelfde arbeidsvoorwaarden als zijn naaste collega’s. In het nieuwe wetsvoorstel krijgt de payrollwerknemer recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als de collega’s in vaste dienst.

Voor het aanvullend pensioen betekent deze gelijkschakeling dat het payrollbedrijf de payrollwerknemer een ‘adequate’ pensioenregeling moet bieden. Tenminste, als voor de vaste werknemers in de onderneming of bedrijfstak waar de payrollwerknemer werkzaam is, ook een pensioenregeling geldt.

Wat is adequaat?

Adequaat is volgens het wetsvoorstel een pensioenregeling met ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen, geen wacht- of drempeltijd, en met een totale werkgeverspremie van ten minste 13,6%. Dit percentage komt overeen met de gemiddelde pensioenpremie die een werkgever in Nederland verschuldigd is.

Vrijwel alle payrollbedrijven nemen deel aan StiPP, het verplicht gestelde fonds voor uitzendwerk en payrolling. Het eventuele verschil tussen de StiPP-pensioenregeling en de adequate pensioenregeling waar de payrollwerknemer recht op heeft, moet het payrollbedrijf zelf ‘bij verzekeren’. Het ligt voor de hand dat de payrollonderneming dat bij StiPP doet. Mocht dat fonds daartoe niet bereid zijn dan kan de werkgever zich tot een andere pensioenuitvoerder wenden.

Het payrollbedrijf voldoet overigens ook aan zijn verplichting wanneer de payrollwerknemer deelneemt aan de pensioenregeling die geldt binnen een onderneming of bedrijfstak waar hij werkzaam is. Dat is het geval wanneer een payrollbedrijf via de verplichtstelling onder de werkingssfeer van een ander BPF dan StiPP valt, bijvoorbeeld als het hoofdzakelijk actief is in een bepaalde bedrijfstak. Daarnaast kan een payrollbedrijf dat niet verplicht onder StiPP of een ander BPF valt, zich vrijwillig aansluiten bij een BPF.

Omdat de meeste payrollbedrijven en –werknemers verplicht deelnemen aan StiPP, zal het ‘pensioenonderdeel’ van het wetsvoorstel met name gevolgen hebben voor dat pensioenfonds.

Contact

Heeft u nog vragen? Of kunnen we u ergens bij helpen? Neem vooral contact met ons op. We helpen u graag.

Auteur