Spring naar inhoud

Europese Pensioenfondsrichtlijn (IORP)

Sinds 2003 geldt in de Europese Unie de zogenoemde IORP-richtlijn, een Europese richtlijn voor pensioenfondsen. De zaken die in deze richtlijn zijn geregeld, zijn kort na 2003 omgezet in nationale wetgeving. In 2014 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor een herziening van de richtlijn – ook wel IORP II - die de oude moet gaan vervangen. Op 30 juni 2016 is overeenstemming bereikt tussen het Europees Parlement, de lidstaten vertegenwoordigd in de Europese Raad en de Europese Commissie over de herziening.

Toezichtregels

Het kabinet en de Tweede Kamer hebben zich ingezet voor het Nederlandse belang bij de herziening. Zo zouden in een eerder voorstel pensioenfondsen dezelfde financiële buffers moeten aanhouden als verzekeraars. Dat zou onder meer betekenen dat een zekerheidsmaatstaf zou moeten worden gehanteerd van 99,5% in plaats van de huidige 97,5% (ook wel ‘Solvency II’). In het voorstel van 2014 zijn deze zogenoemde prudentiële regels uiteindelijk niet opgenomen. In het voorstel van 2014 zijn echter wel zaken blijven staan die onder meer in Tweede Kamer kritiek opleverden. Ook de Pensioenfederatie heeft bezwaren geuit. Zo bevatte het voorstel gedetailleerde bepalingen over pensioencommunicatie en governance en was er ruimte bevoegdheden te delegeren aan de Europese toezichthouder EIOPA. Daarnaast was een specifieke wens van de Tweede Kamer dat de nationale toezichthouder – in Nederland DNB – een collectieve overdracht naar een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat kan tegenhouden indien hij dat nodig acht voor de bescherming van de rechten van de deelnemers. Dat was echter geen onderdeel van het voorstel van 2014.

Over het uiteindelijke onderhandelingsresultaat van 30 juni 2016 heeft staatssecretaris Klijnsma op 24 juni 2016 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd. De gedetailleerde bepalingen over communicatie en governance zijn uit het voorstel geschrapt. Ook bevat het voorstel niet langer bevoegdheden die gedelegeerd kunnen worden aan de Europese toezichthouder. Daarnaast is in het voorstel opgenomen dat de nationale toezichthouder een uitgaande waardeoverdracht naar een andere lidstaat kan tegenhouden als de rechten van overgaande of achterblijvende deelnemers worden aangetast of niet voldoende worden beschermd. Ook moet een meerderheid van de deelnemers en pensioengerechtigden instemmen met een collectieve waardeoverdracht.

Aanpassing Pensioenwet

Op een aantal specifieke punten zorgt de IORP II-richtlijn voor aanpassing van de Pensioenwet. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft staatssecretaris Klijnsma deze punten opgesomd in een brief van 14 juli 2016 en naar aanleiding van een aantal vragen nog nader toegelicht in een brief van 13 september 2016. Dat betreft onder meer de rol van DNB en de deelnemers/pensioengerechtigden bij uitgaande waardeoverdracht naar een andere lidstaat (zie hiervoor). Daarnaast zal als onderdeel van het Uniform Pensioenoverzicht het verwachte pensioen bij ‘slechtweerscenario’ moeten worden opgenomen, alsmede de dekkingsgraad en een uitsplitsing van de kosten. Ook moet in het Uniform Pensioenoverzicht worden aangegeven in hoeverre het pensioen is gegarandeerd. Deze informatie moet op grond van de huidige wetgeving in het Pensioenregister of in de Pensioen 1-2-3 worden opgenomen. Als een pensioenfonds moet korten, moeten betrokkenen drie maanden voorafgaand aan de korting worden geïnformeerd (dat is in de huidige Pensioenwet één maand van tevoren). Op het gebied van governance wordt geregeld dat het beloningsbeleid en eventuele sancties van de toezichthouder openbaar worden gemaakt. Uitbestede taken en ernstige misstanden moeten aan de toezichthouder worden gemeld.

Het Europees Parlement heeft op 8 december 2016 formeel ingestemd met het voorstel. De richtlijn is op 23 december 2016 gepubliceerd en daarmee in werking getreden. Lidstaten hebben twee jaar de tijd om de richtlijn te implementeren in nationale wetgeving.​