Spring naar inhoud

De meest opvallende zaken uit het regeerakkoord

In het regeerakkoord dat op 10 oktober jl. werd gepubliceerd is een vrij uitvoerige pensioenparagraaf  (zie hieronder in kader) opgenomen. Het kabinet in wording gaat hierin verder op de eerder al ingeslagen weg zoals verwoord in de Perspectiefnota van juli 2016.

De meest opvallende zaken op een rij

  • De doorsneesystematiek (niet de -premie!) wordt op termijn afgeschaft. Zowel voor DB- als voor DC-regelingen wordt een leeftijdsonafhankelijke premie wettelijk verplicht;
  • Voor DC-regelingen betekent dit een ‘flat-rate premie’ in plaats van de (leeftijdsafhankelijke) gestaffelde premie zoals we die nu kennen;
  • Voor DB-regelingen betekent dit bij een oplopende leeftijd een in hoogte afnemend opbouwpercentage (voor jongeren een hoger opbouwpercentage dan voor ouderen);
  • Bekeken wordt of het fiscale kader (de Wet op de loonbelasting) alleen op de premie kan worden begrensd. Er geldt dan alleen een maximale pensioenpremie. Dit betekent een sterke vereenvoudiging van de fiscale regels voor pensioenen;
  • Sociale partners ontwikkelen een nieuw pensioencontract. Het lijkt erop dat dat nieuwe contract kan bestaan naast de nu bekende pensioenovereenkomsten;
  • Het wetgevingstraject  en de nieuwe wetgeving die dit alles mogelijk moet maken, moet in 2020 afgerond zijn.

Commentaar:

Het lijkt erop dat het nieuwe kabinet serieus werk maakt van de (drastische!) herziening van het pensioenstelsel. Het zijn ambitieuze plannen. De degressieve opbouw in DB-regelingen en de (financiering van de) overgangsfase daarbij zullen een grote impact hebben, net als de invoering van een nieuw pensioencontract. Of dat het contract gaat worden met een persoonlijk pensioenvermogen met collectieve buffers, is overigens nog de vraag. Sociale partners zullen daarvoor ongetwijfeld nog de nodige argumenten moeten uitwisselen.

Zeker is dat de complexiteit in de uitvoering zal toenemen bij dit voorstel. Als er verschillende systemen naast elkaar zullen kunnen bestaan (DB en DC), met daarbij in beide systemen een overgangsperiode voor het afschaffen van de doorsneepremiesystematiek, wordt het niet makkelijker in de uitvoering. Het is zaak de komende jaren te gebruiken voor complexiteitsreductie om als pensioenfonds beter voorbereid te zijn op de transitie die er ongetwijfeld gaat komen.

Uit het regeerakkoord

2.2 Vernieuwing van het pensioenstelsel

Nederland heeft een sterk pensioenstelsel. Veranderingen op de arbeidsmarkt, de stijgende levensverwachting, de financiële crisis en de lage rente hebben echter ook kwetsbaarheden van ons stelsel bloot gelegd. Verwachtingen worden onvoldoende waargemaakt, er zijn spanningen tussen generaties en het stelsel sluit niet meer aan bij de veranderende arbeidsmarkt. Tijdens de pensioendialoog die de afgelopen jaren is gevoerd, bleek er een breed draagvlak te zijn voor vernieuwing van het pensioenstelsel. Eerdere rapporten van de SER (2015, 2016) hebben daartoe goede handreikingen gedaan. Het kabinet wil bij de hervorming van het pensioenstelsel aansluiting zoeken bij de contouren van een nieuw pensioenstelsel zoals opgenomen in de rapporten van de SER. De SER onderzoekt daarbij de mogelijkheid van een persoonlijk pensioenvermogen gecombineerd met het behoud van collectieve risicodeling. De SER komt op korte termijn met een advies hierover. Het kabinet wil samen met sociale partners de stap zetten naar een vernieuwd pensioenstelsel. Een vernieuwing die de kwetsbaarheden in het huidige pensioenstelsel adresseert en waarmee de sterke elementen (verplichtstelling, collectieve uitvoering, risicodeling en fiscale ondersteuning) gehandhaafd blijven.

Voortbouwend op de werkzaamheden en rapporten van de SER wil het kabinet het pensioenstelsel hervormen tot een meer persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling, waarbij de doorsneesystematiek wordt afgeschaft. Het kabinet ziet met belangstelling een gedragen voorstel van de SER tegemoet. De navolgende onderdelen zijn daarvoor essentieel.

  • De zogenoemde doorsneesystematiek wordt afgeschaft .Voor alle contracten wordt een leeftijdsonafhankelijke premie verplicht en krijgen de deelnemers een opbouw die past bij de ingelegde premie. Daarmee komt een einde aan de herverdeling die het gevolg is van de doorsneesystematiek, wordt de pensioenopbouw transparanter en sluit het stelsel beter aan op de arbeidsmarkt. Hierbij wordt bezien of het fiscaal kader alleen nog op de pensioenpremie kan worden begrensd. Bij de vormgeving van het fiscale kader blijft het kabinet oog houden voor het faciliteren van een adequate pensioenopbouw.
  • Mensen blijven samen risico’s delen. Pensioen blijft een levenslange uitkering waardoor je niet het risico loopt dat er geen geld meer over is als je langer leeft dan verwacht.
  • Sociale partners ontwikkelen een nieuw pensioencontract. Eerder heeft de SER een verkenning gedaan naar een nieuw pensioencontract met een persoonlijk pensioenvermogen. Hierdoor wordt inzichtelijk wat je als deelnemer hebt opgebouwd en kan de rentegevoeligheid afnemen. Voor een zo stabiel mogelijk pensioen blijft er sprake van een collectieve uitkeringsfase, waarbij in principe wordt aangesloten bij de spelregels van de wet verbeterde premieregeling.
  • In de rapporten van de SER zorgt de mogelijkheid van een collectieve buffer, die wordt gevuld uit overrendement, voor bescherming tegen onvoorziene veranderingen in de levensverwachting en schokken op de financiële markten. Zo beperkt de buffer de verschillen tussen generaties.
  • Indien in een nieuw contract wordt gewerkt met een buffer komen er wettelijke kaders over de maximale grootte en de opbouw- en uitkeerregels van de buffer, waarbij de buffer niet negatief mag worden. Binnen deze regels dient de huidige verplichtstelling gehandhaafd te worden.
  • Het stelsel is beter toegerust op keuzevrijheid voor deelnemers en op de mogelijkheid dat zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten of aangesloten blijven door het verdwijnen van de herverdeling van de doorsneesystematiek en de introductie van persoonlijke pensioenvermogens.
  • Het stelsel bevat een adequate dekking voor het nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen zodat het de arbeidsmobiliteit niet belemmert.


De vernieuwing van het stelsel vraagt om een zorgvuldige aanpak:

  • De effecten van de transitie naar een nieuwe manier van pensioenopbouw moeten evenwichtig zijn voor alle deelnemers. Het kabinet zal kaders opstellen die maatwerk van sociale partners en pensioenuitvoerders tijdens de transitie mogelijk maken.
  • De gelijktijdige overstap op een nieuw pensioencontract en het afschaffen van de doorsneeopbouw vergemakkelijkt de transitie. Het streven is dat zoveel mogelijk pensioenfondsen de overstap maken naar het nieuwe contract, waarbij het stelsel eenvoudiger wordt en op termijn met minder contractvormen toe kan. Het nieuwe stelsel dient Europeesrechtelijk houdbaar te blijven, en de huidige verplichte deelname aan bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen blijft gehandhaafd.
  • Het kabinet zal financieel bijdragen aan het opvangen van de lasten van de afschaffing van de doorsneesystematiek en de overstap op een nieuwe manier van pensioenopbouw door de fiscale kaders tijdelijk te verruimen. Voorwaarde is dat de verruiming geen effect heeft op de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën.
  • Het kabinet zal het collectief omzetten van bestaande aanspraken in persoonlijke pensioenvermogens faciliteren. Hierbij geldt een gezamenlijke verantwoordelijkheid van kabinet en sociale partners.
  • Belangrijke aandachtspunten bij de invulling van het nieuwe pensioencontract zijn de gevolgen voor de hoogte, de volatiliteit en de stabiliteit van de uitkering.
  • Sociale partners krijgen gedurende een beperkte implementatieperiode de ruimte om de regelingen aan te passen aan de nieuwe manier van pensioenopbouw en eventueel over te stappen op een nieuw pensioencontract.

Gedurende deze implementatieperiode moet rekening worden gehouden met zowel pensioenregelingen waarin tijdelijk de doorsneesystematiek blijft gehandhaafd als met pensioenregelingen waarin geen sprake (meer) is van een doorsneesystematiek.

  • Het arbeidsvoorwaardelijk opbouwen van pensioen blijft een verantwoordelijkheid van de sociale partners. De Nederlandse overheid stelt de kaders vast. Het pensioenstelsel blijft een nationale bevoegdheid. Het kabinet wijst extra Europese regels af die hier inbreuk op maken.
  • Het kabinet wil meer ruimte bieden voor keuzevrijheid en zal onderzoeken of en hoe het in het vernieuwde stelsel mogelijk is om een beperkt deel van het pensioenvermogen op te nemen als bedrag ineens bij pensionering.
  • Het kabinet heeft bij de hervorming expliciet aandacht voor transparantie en beheersing en waar mogelijk de verlaging van de uitvoeringskosten.
  • Zowel de vormgeving van het nieuwe contract als de transitie vraagt verdere uitwerking. Het kabinet zal dit in nauwe samenspraak met sociale partners oppakken. Het streven is om begin 2018 op hoofdlijnen overeenstemming te hebben over de nadere invulling, zodat daarna begonnen kan worden met wetgeving. Een dergelijk proces draagt bij aan vertrouwen en een breed maatschappelijk draagvlak. Uitgangspunt is dat – met een voorbehoud voor alle zorgvuldigheid die dat ten behoeve van de uitvoerbaarheid vereist – in 2020 het wetgevingsproces is afgerond zodat daarna de implementatieperiode kan starten