Spring naar inhoud

Column: Pensioenjurisprudentie

Geen onderwerp waar zoveel pensioenjurisprudentie over bestaat als over het onderwerp 'Wijzigen van de Pensioenregeling'. Een 'mer a boire', zogezegd. In deze column neem ik u graag mee in een recente uitspraak van de Hoge Raad over dit onderwerp. U moet er wel even serieus voor gaan zitten.

Voor het wijzigen van de pensioenregeling gelden de spelregels die gelden voor het wijzigen van een willekeurige overeenkomst. Een van mijn eerste colleges burgerlijk recht ging over het principe dat je moet nakomen wat je bent overeengekomen. Pacta Sunt Servanda werd dat genoemd. En ook dat je kunt afspreken dat een van de partijen het recht heeft de overeenkomst (eenzijdig) te wijzigen. Voor het inroepen van zo’n eenzijdig wijzigingsbeding moet wel voldaan worden aan de norm van artikel 613 boek 7 van het BW. Daarin staat – vrij vertaald – dat de werkgever de pensioenregeling eenzijdig kan wijzigen als zijn belang daarbij groter is dan het belang van de werknemer.

Hieronder leest u de letterlijke wettekst.

'De werkgever kan slechts een beroep doen op een schriftelijk beding dat hem de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen, indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.'

Maar hoe moet je dit nu precies lezen? Dat was de kwestie die aan de Hoge Raad werd voorgelegd. Het kan op twee manieren:

  1. Eerst moet beoordeeld worden of het belang van de werkgever voldoende zwaarwegend is (stap 1). Is dat niet zo, dan kan geen beroep op het beding gedaan worden, punt. Is dat wel zo, dan moet vervolgens beoordeeld worden of het belang van de werknemer moet wijken voor het belang van de werkgever (de belangenafweging, stap 2).
  2. Er moet direct een afweging van de belangen plaatsvinden en het is niet nodig om eerst vast te stellen dat het belang van de werkgever op zichzelf ook zwaarwegend is. Stap 1 wordt dan dus overgeslagen.


Er is dus een belangrijk verschil tussen 1 en 2. Methode 1 kent twee stappen en methode 2 kent er slechts één. Je kunt je voorstellen dat in het eerste geval er minder snel een beroep op het beding gedaan kan worden dan in het tweede geval. Ons hoogste rechtscollege heeft nu geoordeeld dat methode 2 de juiste is.

Maar waar het mij vooral om gaat is hoe de Hoge Raad dat beargumenteert. Ik citeer: 'Indien de wetgever van oordeel zou zijn geweest dat de rechter het zwaarwichtige belang van de werkgever los van het belang van de werknemer(s) moet toetsen, dan had het voor de hand gelegen dat art. 7:613 BW anders was geredigeerd, bijvoorbeeld als volgt:

'De werkgever kan slechts een beroep doen op een schriftelijk beding dat hem de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen, indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat en het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.'

Dus als methode 1 juist zou zijn, dan zou de tekst van artikel 613 anders zijn geweest. Het woord 'zodanig' zou dan niet gebruikt zijn en het woordje 'dat' zou vervangen zijn door het woordje 'en'. Dan zou er dus – weer vrij vertaald – moeten staan dat de werkgever een beroep op het beding kan doen als hij een zwaarwegend belang heeft (stap 1) en het belang van de werknemer daarvoor moet wijken (stap 2).

Ik geef toe, je moet het een paar keer lezen, maar dit is juristerij van het hoogste niveau.

Thema:

Auteur