Spring naar inhoud

Beschermingsrendement – opnieuw iets te kiezen…

In onze reactie op de consultatie voor de concept Wet toekomst pensioenen (Wtp) pleitten we voor een duidelijk onderscheid tussen het Nieuwe Pensioencontract en de WVP. De concept Wtp biedt nu zoveel keuzemogelijkheden dat er een veelheid aan contractvarianten kan ontstaan. Een van die keuzes is de manier waarop straks het beschermingsrendement kan worden bepaald en toebedeeld. In dit vierde artikel in de korte reeks artikelen rond onze reactie op de concept Wtp gaan we hier op in. U kunt ook met ons in gesprek over dit onderwerp tijdens ons webinar op dinsdag 1 juni.

Eerst een stapje terug: wat is het beschermingsrendement? De ontwikkeling van de rente bepaalt mede de kostprijs, en daarmee de hoogte, van een uitkering. Als de rente daalt, is er meer kapitaal nodig voor dezelfde uitkering (zie voorbeeld 1). Het beschermingsrendement beschermt deelnemers tegen de gevolgen van rentedalingen. De mate waarin deelnemers worden beschermd wordt vooraf vastgelegd in de toedelingsregels. Overigens focussen we in dit artikel op het renterisico, maar ook bij andere risico’s kan gebruik gemaakt worden van een beschermingsrendement, bijvoorbeeld bij de langlevenrisico’s.

 

Oude rente

Nieuwe rente (na daling)

   

0% bescherming

100% bescherming

Kapitaal

€ 100.000  

€ 100.000

€ 125.000

Pensioenuitkering

€ 10.000   

€ 8.000

€ 10.000

voorbeeld 1

De concept Wtp biedt 2 methoden om beschermingsrendement toe te delen binnen het Nieuwe Pensioencontract. In dit artikel gaan we in op deze theoretische en praktische methode. En relateren dit aan de verschillen tussen het Nieuwe Pensioencontract en de WVP. Laten we beginnen met een introductie van de 2 methoden.

De 2 methoden van toedeling beschermingsrendement

De wetgever verwoordt de 2 toedelingsmogelijkheden als volgt:

“…, waarbij in de toedelingsregels bepaald kan worden dat het beschermingsrendement voor het renterisico wordt toebedeeld ofwel op basis van wijziging van de rentetermijnstructuur die de toezichthouder beschikbaar stelt ofwel rechtstreeks uit het rendement van de daarvoor bestemde beleggingen.”

De keuze voor de methode is een van de beslissingen die een pensioenuitvoerder moet nemen bij het opstellen van het beleid. Wat zijn nu de kenmerken van deze 2 methoden?

  1. Theoretische methode

De theoretische methode moet de deelnemer optimaal beschermen voor het renterisico. In voorbeeld 1 hierboven betekent dit dat de deelnemer € 25.000 beschermingsrendement krijgt toebedeeld voor 100% bescherming. Of een percentage daarvan als de beoogde bescherming – bijvoorbeeld leeftijdsafhankelijk – afwijkt van 100%. De bescherming wordt toebedeeld, ongeacht het daadwerkelijk behaalde rendement op de beleggingen van het collectief.

Het rendement van de matchingportefeuille (zie kader hieronder) sluit nooit exact aan bij het benodigde beschermingsrendement. Er moet dan vermogen verschuiven van de returnportefeuille naar de matchingportefeuille. Of omgekeerd. In de praktijk ligt de focus voor jongeren meer op het behalen van overrendement (en dus de returnportefeuille), omdat zij nog een lange tijd te gaan hebben tot hun pensioen. Voor ouderen is het voorkomen van (grote) dalingen in de uitkering juist belangrijk, en daarmee het beschermingsrendement. Dat betekent dat er geld van jongeren naar ouderen verschuift, of omgekeerd.

  1. Praktische methode

Bij de praktische methode komt er als het ware een schot tussen de matchingportefeuille en de returnportefeuille. Voor de deelnemers wordt het beschermingsrendement direct en uitsluitend afgeleid van het rendement op de matchingportefeuille. De pensioenuitvoerder wijst daarbij vooraf beleggingen toe aan de individuele deelnemers. De samenstelling van de beleggingen voor een deelnemer sluit dan aan bij de gewenste bescherming, en ook zijn leeftijd. Het effect van een rentewijziging pakt namelijk anders uit voor jongere deelnemers dan voor oudere. Het onderstaande gestileerde voorbeeld maakt dat duidelijk.

100% bescherming

Oude rente

Nieuwe rente (na daling)

 

Jonge deelnemer

Oude deelnemer

Kapitaal

€ 100.000

€ 140.000

€ 110.000

Pensioenuitkering

€ 10.000

€ 10.000

€ 10.000

voorbeeld 2

Bij dezelfde bescherming tegen een rentedaling is er meer beschermingsrendement nodig voor een jongere deelnemer dan voor een oudere. Om zo goed mogelijk voor elke leeftijd de beoogde renteafdekking te realiseren, moet per leeftijdscohort anders belegd worden. Een deelnemer ontvangt bij deze methode nooit exact de beoogde renteafdekking, zoals bij de theoretische methode.

Waarom 2 methoden?

De praktische methode is al de standaardmethode voor de WVP. En niet zonder reden: deelnemers zijn individueel gekoppeld aan fysieke beleggingen en krijgen individueel de rendementen toebedeeld die daarop worden behaald. Waarom willen we deze methode in een collectief bedoeld contract? En kiest de wetgever niet voor 1 methode binnen het Nieuwe Pensioencontract? Het gebruik van 2 methoden naast elkaar is moeilijker uitlegbaar en brengt meer uitvoeringskosten mee.

Gebruik van de praktische methode brengt ook een aantal nieuwe vraagstukken met zich mee voor de uitvoering en communicatie van het Nieuwe Pensioencontract. Gaan we bijvoorbeeld door de koppeling aan fysieke beleggingen in de matchingportefeuille ook werken met dagkoersen? En gaan we voor het overrendement in het Nieuwe Pensioencontract dan ook werken met een koppeling aan fysieke beleggingen in de returnportefeuille? Of wordt het een hybride systeem? Als we het overrendement wel koppelen aan fysieke beleggingen, hoe gaan we dan om met het loslaten van de leenrestrictie (waarbij de deelnemer meer geld belegt dan feitelijk aanwezig)?  

Kijkend naar het beschermingsrendement is de theoretische methode in onze ogen dus dé logische methode voor het Nieuwe Pensioencontract. Het Nieuwe Pensioencontract is bedoeld als collectief contract – richt het dan ook zo in. Dat kan bij het beschermingsrendement wel discussie oproepen over ongewenste herverdeling van vermogen. Maar wij zien herverdeling als een logisch, onlosmakelijk onderdeel van een collectief systeem. En anders dan bij de huidige doorsneesystematiek vindt er geen herverdeling ex ante plaats. De herverdeling kan gunstig of ongunstig uitpakken voor de verschillende groepen.

Net als in de vorige artikelen werpen we hier dus weer de vraag op of de wetgever niet te veel keuzes openlaat in de Wtp. In het volgende, afsluitende artikel komen we daar op terug.

Return- en matchingportefeuilles

Onder de motorkap van het vermogensbeheer wordt het totale collectieve vermogen vaak verdeeld in 2 portefeuilles: de returnportefeuille en de matchingportefeuille. De eerste portefeuille is bedoeld om door risico te nemen een hoog rendement te behalen. De matchingportefeuille is bedoeld om het renterisico of andere risico’s af te dekken.

Communicatie kapitaal of uitkering

Hoe leg je uit dat bij een positief rendement, de uitkering soms niet stijgt? Of dat bij een negatief rendement, de uitkering soms juist wel stijgt? Die situaties ontstaan door de invloed die de rente zowel op het pensioen als op het kapitaal heeft. Met name op oudere leeftijd, omdat er dan veel belegd wordt in beleggingen waarvan de waarde afhangt van de rente. Dit fenomeen bestaat al in de huidige Wvp-praktijk, waar wij veel ervaring mee hebben. De praktijk laat zien dat deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid lastig is te begrijpen. Daarom zijn er ook wel geluiden om in de uitkeringsfase niet primair over het pensioenvermogen te communiceren, maar juist over de uitkering. Wij gaan de komende tijd onderzoeken wat pensioengerechtigden willen en wat nog uitlegbaar is. 


Auteurs