Spring naar inhoud

Risicopreferentieonderzoek: meer dan een wettelijke verplichting

In het nieuwe stelsel komen beleggingsrisico’s meer bij het individu te liggen. Om beleggings- en ander beleid te bepalen, willen pensioenuitvoerders nu weten welke risico’s deelnemers willen lopen. Dat lijkt een subjectieve vraag, met een sterk individuele uitkomst. Maar wij ontwikkelden een onderzoeksaanpak waarmee rationele overwegingen van deelnemers leidend zijn, én met uitkomsten die pensioenuitvoerders inderdaad kunnen gebruiken voor hun beleid.

Onderzoek naar risicobereidheid of -preferentie is niet nieuw in de pensioenwereld. Zowel voor DB- als voor DC-regelingen zijn uitvoerders al langer verplicht om de risicohouding vast te stellen. Bij DB-regelingen, nu nog het grootste deel, hoeft dat echter alleen op totaalniveau. Met de Wet toekomst pensioenen (Wtp) gaat dat veranderen. De definitie van de risicohouding wordt zelfs uitgebreider dan nu alleen voor DC-regelingen geldt. En wordt – bijvoorbeeld – per leeftijdscohort vastgesteld. Dat betekent dat een verfijndere vaststelling van de risicopreferentie noodzakelijk is.

Compleet beeld

Maar het vaststellen van de risicohouding is meer dan alleen een wettelijke verplichting. Wanneer de resultaten van beleggingen straks gedifferentieerd toebedeeld worden, in ieder geval naar leeftijd, hebben pensioenuitvoerders goed inzicht nodig in de risicohouding van hun deelnemers. En met goed inzicht bedoelen we: gebaseerd op een betrouwbaar uitgevoerd onderzoek, compleet en met uitkomsten (data) die uitvoerders ook werkelijk kunnen inzetten bij het vaststellen van hun beleid. Inclusief een objectieve onderbouwing voor het meest complexe deel om te onderzoeken: de risicobereidheid. Dat gaat om de vraag welke risico’s deelnemers willen lopen. Daarnaast is er de risicocapaciteit: welke risico’s deelnemers kunnen lopen. Daarvoor zijn gegevens uit de pensioenadministratie nodig, aangevuld met gerichte vragen aan deelnemers.

Wetenschappelijk model

Onze onderzoeksaanpak ontwikkelden wij, samen met specialisten van Aegon, op basis van een wetenschappelijke methode. De aanpak – die we bij DC-regelingen al toepassen – voldoet aan de kenmerken die de AFM noemde in een raamwerk voor toetsing. Onze basis is het Choice Sequence (CS)-model, waarin we steeds 2 keuzes voorleggen. De gepresenteerde opties zijn afhankelijk van de eerder gemaakte keuzes van een deelnemer. Doordat we meteen in het begin de persoonlijke situatie in kaart brengen – denk aan leeftijd, opgebouwd pensioen en andere financiële gegevens – kunnen we de (vervolg)vragen en keuzeopties automatisch toespitsen op de persoonlijke situatie van een deelnemer.

De uitkomsten van het risicopreferentieonderzoek bieden een goede basis om het beleggings- en ander beleid op te baseren, met een rapportage waarin we alle uitkomsten (de risicobereidheid én de risicocapaciteit) helder rangschikken. Hebben bestuurders al een eerste conceptbesluit genomen, dan biedt de onderzoeksrapportage een instrument om dat besluit te toetsen, voor de daadwerkelijke vertaling naar beleid.

Meer weten?

We schreven een lightpaper over ons risicopreferentieonderzoek, met daarin meer informatie over onze aanpak en de aandachtspunten bij het afnemen van een dergelijk onderzoek. Deze lightpaper downloadt u hieronder.

Welke risico’s willen uw deelnemers lopen?

Lightpaper over compleet onderzoek naar risicopreferentie

In het nieuwe stelsel komen beleggingsrisico’s meer bij het individu te liggen. Om beleggings- en ander beleid te bepalen, willen pensioenuitvoerders nu weten welke risico’s deelnemers willen lopen. We schreven een lightpaper over hoe een goed en compleet onderzoek naar risicopreferentie onder deelnemers eruitziet, met meer informatie over onze aanpak en de aandachtspunten bij het afnemen van een dergelijk onderzoek.
 

Download de lightpaper